direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Gelders Huis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.858-0301

Toelichting

bij het bestemmingsplan

'Het Gelders Huis'

(plannummer: NL.IMRO.0202.858-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostelijke rand van de binnenstad en wordt globaal begrensd door de Sabelspoort in het westen, de Markt en de Prinsenhof in het noorden en oosten. In het zuiden wordt de grens gevormd door de Oranjewachtstraat. De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en het kaartje hiernaast weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0001.jpg"

figuur 1 Ligging plangebied

1.2 Aanleiding en doel

Het plangebied en de omgeving staat aan de vooravond van een herontwikkeling. Verschillende partijen hebben plannen voor verandering. De gemeente is gestart met de vernieuwing van het zuidelijk deel van de Arnhemse binnenstad tot een centrumstedelijk, hoogwaardig stadsdeel.

De gemeente Arnhem heeft verder de ambitie uitgesproken tot het autovrij maken van de Markt.

De provincie Gelderland wil een nieuwe en toekomstbestendige huisvesting realiseren.

Het zuidoostelijke deel van de binnenstad inclusief het gebied Prinsenhof is van groot belang voor de Arnhemse binnenstad. Vanwege de schakelfunctie die dit gebied heeft naar omliggende gebieden is het gebied cruciaal voor de ruimtelijke afronding van dit deel van de binnenstad.

De huidige functionele en ruimtelijke belevingswaarde is matig en op onderdelen negatief. Met een integrale aanpak moet dit gebied worden verbeterd.

De opgaven zijn:

  • de relatie tussen binnenstad, Markt en Neder-Rijn te verbeteren.
  • het realiseren van een levendiger stadsdeel en
  • het beter in verhouding brengen van de bouwmassa's met de openbare ruimte. Ook dient de openbare ruimte beter begrensd te worden. Hierdoor ontstaat een prettiger verblijfsruimte.

De integrale doelstelling betreft hiermee het vormgeven van de schakelfunctie van het gebied naar de omgeving en het maken van goede aansluitingen op de omgeving (omliggende gebieden).Dit leidt tot de onderstaande integrale subdoelstellingen:

  • verhoging van de gebruiks- en belevingswaarde en van de verblijfskwaliteit van het openbare gebied;
  • ruimtelijke samenhang (bebouwing en ruimten) door vermindering van de ruimtelijke wijdlopigheid en de discontinuïteit;
  • verbetering van routes en verbindingen met omgevende gebieden;
  • aantrekkelijke verbinding tussen de historische binnenstad en de Rijn(kade);
  • creëren van een identiteit van het gebied. Het gebied is het deel van de binnenstad waarin belangrijke bestuurlijke functies zijn gevestigd. Het Prinsenhof is hiermee te zien als het Bestuurskwartier van de binnenstad;
  • verbetering van het stadsbeeld en de cultuurhistorische continuïteit van de binnenstad;
  • opwaarderen van de Markt als aantrekkelijke openbare ruimte met bijbehorende stedelijke functies.

Dit bestemingsplan voorziet in het kader van bovenstaande in het mogelijk maken van de realisering van een nieuw kantoorgebouw voor de provinciale organisatie en de herinrichting van het plangebied.

1.3 Opzet bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen

Het bestemmingsplan Het Gelders Huis is een algehele herziening van het geldende bestemmingsplan Bestuurskwartier (791), voor zover van toepassing op dit plangebied. In onderstaand kaartje is het geldend plan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0002.jpg"

figuur 2, Geldend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied behoort mogelijk tot de oudste nederzettingskern van Arnhem. Noordelijk van het plangebied bevindt zich de 15e-eeuwse Eusebiuskerk met daaronder de fundamenten van een oudere kerk uit de 11e of 12e eeuw. Deze wordt geïdentificeerd met de Sint-Maartenskerk. Ten westen van het plangebied lag grond die in eigendom was van de graven van Hamaland. Hier bevond zich waarschijnlijk ook een grafelijk hof. Mogelijk kan de oorsprong van de hof teruggevoerd worden tot de Karolingische tijd.

Arnhem kreeg in 1233 stadsrechten toegekend. Kort daarna werd de stad voorzien van een stadsmuur met enkele stadspoorten. Via de Eusebiuspoort (later Sabelspoort) kwam men op de 'Oude Marckt'. Dit was eeuwenlang het grootste plein van de stad en werd daarom ook wel de 'Groote Markt' genoemd. De markt lag aan de voet van de Eusebiuskerk (vanaf 1452, ervoor de St. Maartenskerk). De combinatie van kerk en markt zorgde ervoor dat dit gebied als het centrum van Arnhem werd gezien. In de zeventiende eeuw liep de Markt van de Eusebiuskerk in het noorden tot aan de Sabelspoort in het zuiden. Aan de oostzijde van het plein lagen belangrijke gebouwen als het Prinsenhof (ca. 1550), het stadhuis (voor 1390) en het Duivelshuis (vanaf 1538).

De oudst betrouwbare plattegrond is die van Jacob van Deventer uit circa 1560. Deze toont de Jansbeek, de Markt met bebouwing en de stadsmuur (ter hoogte van de huidige Ariën Verhoeffstraat) en een dubbele omgrachting met aarden wal ertussen. De kaart van Van Geelkercken uit 1651 toont een gedetailleerder beeld. De bestuursgebouwen rondom de Markt zijn aangeduid als "Prinsenhof" (ter hoogte van het huidige Provinciehuis) en "Kanselarij" (ter hoogte van Paleis van Justitie). Ten oosten van de Sabelspoort bevindt zich bebouwing. Het gebied tussen het Eusebiusplein en de Rijnkade heeft ter hoogte van de voormalige grachten een haven. Daarbuiten is het gebied verkaveld en deels beplant met boomgaarden. Belangrijk is dat de vestingwerken zijn uitgebreid. Dit gebeurde op last van Prins Maurits in 1619. Het voormalige buiten de vestingwerken gelegen, natte gebied - dit gebied wordt ook wel aangeduid als "De Weerdjes" - werd daardoor bij de stad betrokken. Volgens het kaartbeeld is de Jansbeek overkluisd geraakt en loopt onder de Markt door.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0004.png"

figuur 3, plattegrond Van Deventer (16e eeuw) plattegrond Geelkercken (17e eeuw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0006.jpg"

figuur 4, Kadastrale kaart ca 1830 Plan Heuvelink 1852

Aan het begin van de negentiende eeuw werd Arnhem officieel de hoofdstad van Gelderland in het Koninkrijk der Nederlanden. Arnhem ontwikkelde zich verder als provinciaal centrum van bestuur en rechtspraak. Veel van de verdedigingswerken werden gesloopt, omdat ze niet meer nodig waren, ook die rondom de Sabelspoort. Op de plaats van de vestingwerken werden singels aangelegd, bedoeld om te kunnen flaneren. Aan de zuidzijde van de Markt werd het Hotel des Pays Bas gebouwd. Aan de oostwand van het marktplein kwamen in deze eeuw grote gebouwen: op de plek van het Prinsenhof kwam het Gouvernementsgebouw (1804-1924), en vlak ernaast het Paleis van Justitie (1838). Het Duivelshuis ging vanaf 1830 dienst doen als stadhuis. Aan de westzijde van het plein kwam het Waaggebouw te staan. De kadastrale kaart uit 1832 toont o.a. het Gouvernement en het Hof van Justitie. Net ten oosten van de Sabelspoort bevindt zich de vismarkt. Hier is ook nog een deel van de omgrachting aanwezig, aangeduid als “De Palmboomgracht”.

Om ongewenste sloppenwijken tegen te gaan, zoals die zich rond de Weerdjes ontwikkeld hadden, werd door Heuvelink een plan gemaakt. Een belangrijk onderdeel van Heuvelink's plannen was zijn wandeling rondom de stad door de singels. Ook de Rijnkade behoorde hiertoe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0008.jpg"

figuur 5, Verwoestingenkaart 1945 \ Wederopbouwplan 1957

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden grote delen van Arnhem verwoest. Van de oorspronkelijke bebouwing konden alleen de belangrijkste monumentale gebouwen gehandhaafd worden. Voor het plangebied is dit de Sabelspoort. De verwoeste overheidsgebouwen werden vervangen door nieuwbouw. Het beeld van de Markt veranderde flink: het plein werd kleiner; de oostwand kreeg grote gebouwen die op één rooilijn lagen en de focus van het plein werd het nieuwe Huis der Provincie, dat opvallend genoeg niet op de plek van het oude Gouvernementsgebouw werd gepland, maar op de plek van hotel Pays Bas.

Het bestaande bestuurscentrum op de Markt wilde men na de oorlog versterkt uitvoeren en de architect J.J.M. Vegter (1907-'82) kreeg de opdracht om een provinciehuis (1950-'54) te ontwerpen.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Plangebied in zijn omgeving

Het plangebied is gelegen in de zuidoostelijke hoek van de binnenstad, grenzend aan de Rijn, in de nabijheid van de John Frostbrug en de Singel. Door oorlogsschade heeft dit deel van de Arnhemse binnenstad haar historische binnenstadsweefsel verloren. De huidige ruimtelijke opzet is het resultaat van de (niet altijd volgens plan uitgevoerde) modernistische wederopbouwplanning. Hierdoor onderscheidt het plangebied en de directe omgeving zich van het noordelijk aangrenzende middeleeuwse binnenstadsweefsel en het westelijk aansluitende negentiende eeuwse ruimtelijke patroon van De Weerdjes.


Het wederopbouwgebied kenmerkt zich nu door de ruime maat en in elkaar overlopende openbare ruimten en door de zelfstandige grootschalige gebouwen, die soms de maat van een bouwblok hebben. De historische openbare pleinruimte van de Markt is betrokken in de doorgaande vrije ruimte van de moderne stadsplanning. Door afwijkende schaal en architectuur en door de weidse openbare ruimte waarin de St. Eusebiuskerk en het stadhuis geen overtuigende verbinding met de middeleeuwse binnenstad bieden, is er weinig ruimtelijke samenhang met de aangrenzende gebieden. Tegelijkertijd vormt het zuidoostelijke plangebiedsdeel een relatieve barrière in de relatie tussen binnenstad en het stadsgebied ten zuidoosten van de Singe door de grote schaal van gebouwen en het ontbreken van logische openbare routes richting de Singel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0009.jpg"
figuur 6, Ruimtelijke opbouw plangebied en omgeving

De open ruimten van het Marktplein en de Singel en de ligging aan de Rijn vormen belangrijke kaders voor de ruimtelijke structuur van het plangebied, waardoor deelgebieden zijn te benoemen:

  • Tussen Singel en Markt ligt een blok met grootschalige kantoor/bestuursgebouwen. De bouwhoogte is overwegend 4 (kantoor)lagen, maar bevat meerdere hogere bouwvolumes tot 9 lagen. Langs de buitenranden van het blok vormt de rooilijnbebouwing belangrijke ruimtevormende wanden voor de Singel, de Stadsentree en de Markt, maar door de hogere bouwvolumes is het silhouet van het blok toch vaak verstorend voor de ruimtelijke beleving in de openbare ruimte. Aan de zuidzijde is de bebouwingsrand amorf door de kopse oriëntatie van gebouwen aan een parkeerterrein.
    Het blok wordt doorsneden door de L-vormige straat Prinsenhof, die aan de zijde van de Markt met een onderdoorgang aansluit op de pleinruimte. De straat heeft door het ontbreken van gebouwentrees en de toegang tot parkeervoorzieningen, bevoorradingsentrees en de beveiligde toegang tot het Paleis van Justitie een sterk ontsluitingskarakter en weinig verblijfskwaliteit.
    Aan de publieke zijde van het blok vormen de enkele gebouwtoegangen en de relatief gesloten uitstraling van de begane grondlaag eveneens belevingsarme wanden.
  • Centraal in de as van het Marktplein ligt het Huis der Provincie. Het is een Rijksmonument. Dit gebouw vormt een zelfstandig accent binnen een gebouwde omgeving die tot bouwblokken is samengevoegd.
  • Ten westen van de markt ligt overwegend kleinschaligere bebouwing c.q. bebouwing met een kleinere 'korrel', waarmee bouwblokken en straatwanden gevormd worden.
    De bebouwingswand aan de Markt is naoorlogs, maar van traditionele schaal en maat en met architectonische variatie per pand. Bouwhoogte is drie à vier (woon)lagen met kap. Tussen Weerdjesstraat en Rijnkade zijn bouwblokken gelegen die eveneens een traditionele schaal en maat, een architectonische variatie per pand, en drie à vier bouwlagen met kap bezitten.
    Een tweetal kantoorgebouwen aan de Weerdjesstraat ten westen van het Huis der Provincie zijn als 'korrel' afwijkend, maar hebben wel een aansluitende bouwhoogte en vormen heldere straatruimten, waardoor zij toch goed passend in dit deelgebied.
  • Tenslotte ligt langs de Rijn het Rijnfront; een wand van bebouwing, waarin het Huis der Provincie als een accent gesitueerd is en met de architectonische expressie van de foyerruimte op de Rijn gericht is. Dit wordt ondersteund door een open ruimte naar de rivier (het 'balkon'). Een halfronde hoekbebouwing van 10 lagen van een tegenoverliggend bouwblok markeert deze opening naar het Huis der Provincie.
    In dit front bevindt zich ten oosten van het Huis der Provincie een ruimtelijk slecht gedefinieerde open plek. De boombeplanting kan de overheersende tweedeling door de diagonale doorkruising van de ruimte door de Oranjewachtstraat niet compenseren.
    Hierdoor ontbeert het kantoorgebouw naast de John Frostbrug (Woningbouwvereniging Volkshuisvesting) ruimtelijke samenhang met het rivierfront, het bestuurskwartier en de Singelzone.
2.2.2 Functionele structuur

De functievariatie van de gebouwen in het gebied wordt overheerst door de overheidskantoren van Paleis van Justitie, Provincie Gelderland en Openbaar Ministerie. Gezamenlijk met het kantoor van de Woningbouwvereniging Volkshuisvesting vormen zij een grootschalige kantorenconcentratie .De resterende bebouwing aan de westzijde van de markt heeft op begane grond een per pand variërend gebruik.

Het onbebouwde maaiveld bestaat voor het merendeel uit openbare verblijfsruimte, wegen, trottoirs en groenvoorzieningen. De markt wordt gebruikt voor publiek maaiveldparkeren. Door de geleidelijke overloop met het openbare gebied en het doorzetten van looproutes is in de buitenruimte niet onmiddellijk herkenbaar dat een belangrijk gebiedsdeel tussen Huis der Provincie en het provinciale gebouw Rijnstate eigendom is van de Provincie. Het gebied aan de voorzijde van het Huis der Provincie bevat de opritconstructie naar de entree, en maakt onderdeel uit van het ontwerp voor het Huis der Provincie. Het gebied tussen Oranjewachtstraat en de provinciale kantoren wordt gebruikt voor maaiveldparkeren.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;

b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;

c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.

3.2.2 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De bijbehorende regels moeten nog door Provinciale Staten als de Omgevingsverordening worden vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt aangegeven dat de provincie en haar partners streven naar krachtige steden en vitale dorpen. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is;
  • het stimuleren van economische ontwikkelingen en dynamiek;
  • kwalitatief hoogwaardige en bereikbare maatschappelijke voorzieningen;
  • respect en aandacht voor cultuur en cultuurhistorie, ruimte voor (sportieve) vrijetijdsbesteding.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan gaat uit van herstructurering van de gebouwen van het provinciaal bestuur. Deze ontwikkeling wordt uitgevoerd met respect en aandacht voor de bestaande monumentale waarden (provinciehuis). Hiermee voldoet deze ontwikkeling aan de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

De gemeentelijke structuurvisie


Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad.

De nieuwe structuurvisie Arnhem 2020, doorkijk 2040 is in december 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie bevat een typologie van de bestaande ruimtelijke milieus in de stad met de karakteristieken die van belang zijn bij ruimtelijke ingrepen in dat milieu.

De structuurvisie agendeert drie op te stellen structuurvisie-uitwerkingen: Stad aan de rivier, Wijkvernieuwing in Zuid, Duurzame energie.

Voorts bevat de structuurvisie een typologie van de bestaande ruimtelijke milieus in de stad met de karakteristieken die van belang zijn bij ruimtelijke ingrepen in dat milieu.

Het plangebied maakt deel uit van de Stadspassage, een strategische zone in het hart van de stad die meerdere stadsmilieus en koersgebieden overkoepelt en verbindt. Tezamen vormen deze gebieden een samenhangende reeks met een belang op stedelijke schaal.

De structuurvisie benoemt het plangebied verder als onderdeel van het Koersgebied Binnenstad.
Onder 'karakteristiek' wordt daarbij onder meer opgemerkt dat er sprake is van een concentratie van grote overheidsgebouwen omgeven door ruim bemeten openbare ruimte, pleinen en historische gebouwen. De overgang tussen het plangebied en de nabijgelegen historische binnenstad wordt als breuklijn ervaren.

Onder 'Ontwikkelingsrichting en opgaven' wordt aangegeven dat de binnenstad een centrumfunctie vervult maar onder druk staat van veranderend consumentengedrag, veranderende manier van werken, economische recessie en bevolkingskrimp. Om de voordelen van de binnenstad als motor voor stedelijke dynamiek en als huiskamer van de stad te handhaven, is het zaak de binnenstad toekomstbestendig te maken. Daarbij gelden centrumstedelijke kwaliteit en Arnhemse kwalilteit als uitgangspunten voor de te bepalen ruimtelijke en programmatische koers. In dit kader wordt onder meer het monofunctionele karakter en de gebrekkige ruimtelijke samenhang van het plangebied genoemd als te versterken punten. De structuurvisie ziet voor het zuidelijke gedeelte van de binnenstad dat zich kansen voordoen voor de verbetering wanneer de grote gebruikers van het gebied, Provincie en Justitie, besluiten tot ver- of nieuwbouw, maar ook als het Oostelijk Centrumgebied tot ontwikkeling komt.

Ook van belang is het perspectief geschetst voor het koersgebied Oostelijk Centrumgebied.

Een woonprogramma in combinaties met lichte, kleinschalige bedrijfsruimten wordt beoogd. Streefbeeld is hier een creatief uitwisselingsmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied dat inspeelt op de industriële historie van de plek. Aanhaking aan het binnenstadsmilieu via het plangebied is daarom van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0010.png" figuur 7, Structuurvisie 2020-2040, Typologie ruimtelijke milieus

3.3 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan.

Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.

Op de welstandskaart is te zien dat voor dit plangebied de zware welstandstoets geldt.

Gebied met zware welstandstoets

Voor gebieden met een bijzondere kwaliteit, zoals de binnenstad of Geitenkamp, blijven strengere regels voor de welstand gelden. De regels zijn bedoeld om de bijzondere en karakteristieke kenmerken te behouden. Ze gelden voor alle gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0011.png"  
figuur 8, Welstandsniveaus uit het welstandsbeleid  

3.4 Beleid Mobiliteit

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets.

De landelijke en regionale beleidsnota's geven op hoofdlijnen de kaders voor beleid op gemeentelijk niveau. De visie op het verkeer en vervoer in Arnhem blijft uitgaan van het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de 'Structuurvisie Arnhem 2020/ doorkijk 2040'. De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte.

In de structuurvisie is ook de wegencatergorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen, zoals de Weerdjesstraat, Trans (onderdeel van de centrumring) Nijmeegseweg en Amsterdamseweg, vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen, waaronder de Vossenstraat, Langstraat en Nieuwstraat, vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten hebben of krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Veelal zijn het woonstraten. Ook de straten behorend tot het voetgangersgebeid vallen in de categorie verblijfsgebied.

Per maart 2013 is een nieuw beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen.

Per mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepasing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.5 Milieu- en omgevingsbeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 'Gebiedsgerichte aanpak' van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

3.5.1 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.5.2 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag sinds 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    • 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag sinds 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag sinds 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    • 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag sinds 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

3.5.3 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de

VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.5.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).


Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.


Gemeentelijk beleid

Het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 is in 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad in 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.

3.5.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

tabel 1. algemeen beschermde soorten

tabel 2. beschermde soorten

tabel 3. streng beschermde soorten

Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

  • Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
  • Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
  • Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.5.6 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Dit is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de krrampenbeheersing: het princie van meerlaagse veiligheid.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008;
    dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015).
    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    • 1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    • 2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    • 3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    • 4. Bewustwording.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.5.7 Bodem

Voor een ontwikkelbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwaterkwaliteit) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Daarnaast moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van het ontwikkelplan.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming (Wbb gewijzigd 2013);
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008);
  • Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011.
3.5.8 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie' 

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.5.9 Energie en duurzaam bouwen

Rijksbeleid
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2011 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige renovatie 0,6. Verwachting is dat deze per 2015 0,4 wordt en per 2020 nul (voor overheidsgebouwen per 2018 nul). Dit laatste betekent energieneutrale bouw.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaamheid is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 (2011) en in de Structuurvisie 2020-2040 (2012).

Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de 'GPR', de 'Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw':
- Energie 8

- Milieu 7

- Gezondheid 7

- Gebruikskwaliteit 7,5

- Toekomstwaarde 7.

De gemeente Arnhem heeft als doel deze GPR-streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken bij planvorming in 100% te halen. Daarom zijn deze ambities opgenomen in het Programma van Eisen (Vastgoedbedrijf Arnhem, 1 november 2012) voor de ontwikkeling van gemeentelijk vastgoed. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze GPR streefwaarden te bereiken.
De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.

3.6 Coffeeshopbeleid

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.7 Prostitutiebeleid

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
concentratie van de raamprostitutie op één plek;
het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen

4.1 ruimtelijke opzet en structuur

Het Gelders Huis (HGH) ligt op een bijzondere locatie in Arnhem op de grens van stad en landschap. Hier ligt het Bestuurskwartier met haar rijke geschiedenis, op de rand van de Arnhemse binnenstad. De Markt waaraan het Huis der Provincie ligt heeft altijd een prominente positie gehad als stedelijke ruimte in de verder dichtbebouwde binnenstad. HGH ligt in de zuidoostelijke hoek van het historische stadscentrum van Arnhem, direct aan de Rijn en is daarmee tegelijkertijd onderdeel van de Rijnkade. Het Bestuurskwartier is direct verbonden met het historische stadscentrum door middel van stedelijke ruimtes en radialen die dit gebied dooraderen van noord naar zuid. ln

oost-westelijke richting is het Bestuurskwartier de schakel tussen de zuidelijke binnenstad en de ten oosten van de Singel gelegen (te herontwikkelen) woon-werkgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0012.jpg"

figuur 10, Noord-zuidroutes

Het Huis der Provincie toont de manier waarop de provincie in de jaren '50 was georganiseerd,

hoe het bestuur en de ambtenaren werkten. Het illustreert prachtig op welke wijze men in de naoorlogse jaren met een schaarste aan materialen, met baksteen en veel vakmanschap, toch een kunstwerk maakte. Het Huis der Provincie is gemaakt voor de provincie Gelderland, als een maatpak gesneden op de organisatie van destijds. De identiteit van de provincie als organisatie is daarom sterk verweven met dit monument. Maar de provinciale organisatie is wel veranderd. De sterke hiërarchie van de jaren

50 is nu wezenlijk anders. De provinciale organisatie van de komende decennia is transparanter, compacter, toegankelijker en meer gericht op verbinden en samenwerken dan destijds. Door alleen naar het monument te kijken bestaat het risico dat het gebouw een museaal karakter krijgt. Dan verliest het zijn gebruikswaarde. Met hetzelfde oog voor vakmanschap als destijds voor het Huis der Provincie wordt de nieuwe fase vorm gegeven met een nieuwbouwdeel. De kracht van de nieuwbouw en de stedenbouwkundige ingrepen zit in het verbinden van de gebouwdelen onderling en de beide stedenbouwkundige zijden: de Markt en de Rijn.

Het nieuwe stedenbouwkundig concept gaat uit van bouwblokken met binnenhoven/atria. De gebouwen worden ruimtelijk en functioneel gekoppeld met elkaar door een bordes dat zich uitstrekt van de marktzijde tot aan de Oranjewachtraat en door 4 luchtbruggen (waarvan twee op de derde verdieping) en een kelder. Het geprojecteerde groengebied sluit aan op het Groenewoud Plantsoen aan de Oranjewachtstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0013.jpg"

figuur 11, vooroorlogse en naoorlogse morfologie

Het hogere torenelement wordt gesloopt en vervangen door een kantorencomplex met 5 bouwlagen, waarvan de bovenste ingericht wordt als technische ruimte. HGH met zijn bordes en het minder massale nieuwe gebouw alsmede de smallere ingekaderde ruimte vormen op deze manier een belangrijke rol in het overbruggen van de schaalbreuk tussen vooroorlogse en naoorlogse architectuur en stedenbouw in dit deel van Arnhem.

Een belangrijk uitgangspunt van de provinciale organisatie in de nieuwe huisvesting is dat deze als één samenhangend geheel functioneert en dat HGH dit ook uitstraalt aan de binnenkant en aan de buitenkant Het nieuwe Gelders Huis zal daarom bestaan uit één heldere compositie van verschillende gebouwdelen.

Middels 4 luchtbruggen, die tevens fungeren als (flexibele) werkplekken, zijn de twee gebouwen ruimtelijk en functioneel met elkaar verbonden waardoor de logistieke samenhang is gegarandeerd.

De kracht van de uitstraling van HGH is gelegen in het uitgangspunt dat waardevolle aspecten van de cultuurhistorische waarde benut worden in het ontwerp voor de 21ste eeuw. Het ontwerp tilt deze waardevolle elementen op en stelt deze op sobere en doelmatige wijze in een nieuw daglicht door het ensemble van de 3 gebouwen Sabelspoort- Huis der Provincie - Nieuwbouw als één onlosmakelijk geheel te presenteren. De interactie tussen de drie gebouwdelen leidt tot een architectuur die de continuïteit van het openbaar bestuur vertelt vanuit de historie in de tijdlijn vanuit de Sabelspoort

en het Huis der Provincie naar de toekomst; de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0014.jpg"

figuur 12, Overzichtskaart

Het ontwerp van HGH benadrukt de bijzondere locatie van het complex op de grens van stad en landschap. Het verenigt de stad met de Rijn in één samenhangend ontwerp op een locatie waar tot op de dag van vandaag een 'niemandland' te vinden is. HGH gaat een nieuwe relatie aan met omliggende stadsblokken en verbetert de stedenbouwkundige setting met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Het ontwerp heeft tot doel een betere dooradering van het Bestuurskwartier en haar directe omgeving mogelijk te maken, waardoor het Bestuurskwartier niet meer als één monoliet volume de stedenbouwkundige routes blokkeert. Concreet gaat het om het herstellen van een oost-westroute en het verbijzonderen van een noord-zuidroute. Het ontwerp geeft het Bestuurskwartier letterlijk terug aan de voetganger en maakt het tot een bestendig en beleefbaar onderdeel van de stad.

Als gevolg van het slopen van een deel van de bebouwing ontstaat aan de oostzijde een ruimte die nagenoeg niet begrensd wordt door bebouwing. Hier is een 8 meter hoge parkeergarage gesitueerd. Dit bestemmingsplan geeft hier mogelijkheden om een hogere wand (17 meter hoog) te realiseren waardoor de ruimte ingekaderd wordt. Er ontstaat een betere balans tussen de nieuwbouw en de bestaande bebouwing. Aangezien er sprake is van een alzijdig gebouw is het van belang dat bij het realiseren van de nieuwbouw aandacht besteed wordt aan een goede ruimtelijke kwaliteit van de gevels en de uitstraling van het gebouw naar de omgeving.

Programma

De huidige in het plangebied aanwezige bebouwing telt aan brutovloeroppervlak(bvo) ruim 30.000 m2. Na sloop van een gedeelte van de bestaande bebouwing (Rijnstate en Prinsenhof-B) en de nieuwbouw van HGH zal het bvo iets zijn afgenomen tot iets minder dan 30.000 m2.

Routes

Voor voetgangers worden nieuwe routes gecreëerd voor een betere dooradering van het Bestuurskwartier aan de zuid-oosthoek van de Markt. Over het opgetilde dek, tussen het Huis der Provincie en de nieuwbouw loopt een openbare voetgangersroute van de Markt richting de rivier. De route is 24 uur per dag publiek toegankelijk. Een zorgvuldige inrichting van de openbare ruimte, zoals de plaatsing van de bronzen fontein (Antaeus en Herakles), passende gevelgeleding en de huisvesting van levendige functies maken de route aantrekkelijk.

ln oost-westrichting verbindt een (semi)openbare voetgangersroute het bordes van het Huis der Provincie met het binnenhof van de nieuwbouw en de bezoekersparkeerplaats. Dit is eveneens een overdag publiekelijk toegankelijke route door het nieuwbouwdeel heen. Tevens biedt deze doorsteek in oost-westrichting de mogelijkheid om het gebied van Nieuwe Kadekwartier (Centrum Oost), waar zo'n 1200 woningen en bedrijven worden gerealiseerd, beter met de binnenstad te verbinden. De route geeft de zuid-oosthoek van de Markt een interessante extra route door het binnenhof van de nieuwbouw waar de passant even een blik kan werpen op het interieur van een deel van HGH.

De oost-westroute door het gebouw wordt ruimtelijk geleed:

  • breed en uitnodigend voor de route vanuit het oosten, aansluitend op de parkachtige inrichting met het brede perspectief;
  • het hof in het interieur van het bouwblok, met boom;
  • een smalle en hoge poort naar de Markt, passend bij de schaal daarvan, asymmetrisch geplaatst aan het bordes.

Vanuit het bordes aan de marktzijde, heeft de passant een kort moment waarop men een diagonale blik kan werpen op het achterliggende parkje aan de Oranjewachtstraat. Dit zal door de omwonenden worden ontdekt, vervolgens worden gebruikt en daarna worden gewaardeerd als route naar de binnenstad.

De bestaande verharding (roodbruine gebakken klinkers) wordt doorgezet tot aan het dek. Op die manier sluit de openbare ruimte goed aan op de omliggende straten, pleintjes en stegen. De stad raakt hiermee tot aan HGH, ontmoet en raakt het gebouw direct. Het dek vormt de verbijzondering die beide gebouwdelen met elkaar verbindt en de provincie een herkenbare uitstraling geeft. Hergebruik van de bestaande materialen sluit ook perfect aan bij de duurzaamheidsambities van de provincie.

4.2 verkeer en vervoer (parkeren)

Verkeersstructuur/verkeersontsluiting

Het plangebied ligt tussen de Oranjewachtstraat (zuidzijde) en Markt (noordzijde). Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de looproute onder de Sabelspoort, aan de oostzijde door Prinsenhof. De locatie ligt in het zuidoosten van het centrum van Arnhem. Het plangebied ligt in een nog in te stellen groter verblijfsgebied. De besluitvorming hiertoe zal binnen enkele jaren, zeker binnen de bestemmingsplanperiode, worden doorlopen. Autoverkeer van en naar het plangebied rijdt via de Oranjewachtstraat en Prinsenhof. In mindere mate wordt ook een route langs Markt gebruikt door autoverkeer. De Oranjewachtstraat kent een 50 km/u-regime. Ook routes van het openbaar vervoer gaan over de Oranjewachtstraat en halteren zuidelijk van het Huis der Provincie. In relatie tot de nieuwbouw wordt de noordelijke halte mogelijk verplaatst in oostelijke richting, maar blijft westelijk van Prinsenhof. De overige wegen gaan tot een verblijfsgebied (30 km/u-zone) behoren of mogelijk tot een autovrij gebied (Markt).

De locatie is goed lopend te bereiken. In oost-westrichting zijn er fietsroutes langs de Oranjewachtstraat en langs de Turfstraat-Walburgstraat. Naast de huidige route van het openbaar vervoer via de Oranjewachtstraat wordt een alternatieve route via Turfstraat-Walburgstraat bestudeerd. Parkeren is ondergeschikt aan het groene beeld en zorgvuldig ingepast.

Parkeren

Het parkeerbeleid richt zich vooral op het tegengaan (voorkomen) van parkeeroverlast en op het stimuleren van intensief ruimtegebruik. Er wordt minder gestuurd op (maximale) aantallen parkeerplaatsen en meer ingezet op gecombineerd ruimtegebruik voor parkeren.Vanuit die gedachte wordt een toekomstige ophoging van de bestaande parkeergarage mogelijk gemaakt. De parkeergarage, Prinsenhof C, kan namelijk in een groter gebied in en om het Bestuurskwartier (OM, Paleis van Justitie, Gelders archief, herinrichting Markt) ingezet worden als strategische parkeerlocatie. Door het autovrij maken van de Markt moeten bezoekers uitwijken naar andere parkeerlocaties. Daarbij zijn vooral parkeerplaatsen langs Rijnkade (lage kade) en op de uit te breiden Trans in beeld. Ook zal er intensiever gebruik worden gemaakt van andere parkeervoorzieningen zoals de parkeergarage Broerenstraat.

De parkeernormen voor het plangebied zijn gebaseerd op de verschillende in het plangebied geplande functies. In de regels van het bestemmingsplan is hiervoor een artikel opgernomen, waarin, onder verwijzing naar de Arnhemse parkeernormen (Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003) het in voldoende mate voorzien in parkeergelegenhied verplicht wordt gesteld.

Voor de Provinciale functies wordt voldaan aan de geldende parkeernormen door de toevoeging van onder andere een nieuwe parkeerkelder onder de nieuwbouw. Op het maaiveld zijn aan de oostzijde ruim 32 bezoekersparkeerplaatsen gesitueerd. Het parkeren voor werknemers vindt in de bestaande gebouwde voorzieningen plaats (200 plekken in Prinsenhof C) en onder de nieuwbouw (57 plekken). Daarbij komen nog een tiental plekken voor motorrijders in de nieuwbouw. Ook de fietsvoorziening voor het personeel is in het gebouw ondergebracht met een capaciteit voor 300 fietsen. Voor bezoekers per fiets zijn buiten de gebouwen voldoende fietsparkeerplaatsen gesitueerd.

In totaal zijn er in de nieuwe situatie minder autoparkeerplaatsen dan in de bestaande situatie. Het aantal fietsparkeerplaatsen neemt toe. De nieuwe aantallen moeten voldoende zijn, gelet op de verwachte toekomstige organisatieontwikkelingen. Het ambtelijk apparaat van de Provincie Gelderland zal de komende jaren worden teruggebracht van circa 1500 naar 1000 medewerkers. Ook wordt door de verschuiving van het aantal parkeerplaatsen van auto naar fiets het fiets- en openbaar vervoergebruik gestimuleerd. Dit is een van de speerpunten onder het mobiliteitsbeleid voor de komende jaren. Tegelijkertijd wil de provincie 'verrommeling' van de beeldkwaliteit voorkomen.

4.3 Programmatische toets

4.3.1 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Om te bepalen of er in het onderhavige geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling, kan worden aangesloten bij de definitie van dit begrip, zoals dat is opgenomen in artikel 1 van het Bro: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Hieruit blijkt dat de sloop en nieuwbouw van provinciale kantoorgebouwen binnen de reikwijdte van deze definitie valt. De 'ladder' is derhalve van toepassing.

De te nemen 'treden van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro betreffen het volgende:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Trede 1: Bepalen van de regionale behoefte aan ruimte.

Het Huis der Provincie is reeds decennia lang gevestigd in het centrum voor regionaal bestuur te Arnhem. De bebouwing is gesitueerd in het bestuurskwartier in de binnenstad binnen de singels. Het Huis der Provincie met de daarnaast gelegen Sabelspoort zijn rijksmonumenten. De overige kantoorbebouwing van de provinciale organisatie bestaat uit een viertal kantoorgebouwen, welke variëren qua leeftijd (naoorlogs). De huidige kantoorbebouwing wordt benut voor de huisvesting van provinciale medewerkers. Daarmee staat de regionale behoefte van deze kantoorbebouwing vast.

Daarbij komt dat verplaatsing van het rijksmonument Het Huis der Provincie en de naastgelegen Sabelspoort geen optie is.

De ambtelijke organisatie van de provincie Gelderland zal de komende jaren verder krimpen. Daarnaast moet worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen in de sfeer van "Het nieuwe werken (plaats- en tijdsonafhankelijk werken). De huidige kantoorbebouwing, met uitzondering van het Huis der Provincie en de Sabelspoort , zijn te verspreid gelegen, verouderd en versleten . Er bestaat behoefte aan adequate nieuwe kantoorbebouwing die inspeelt op een efficiënt ruimtegebruik, duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Trede 2: Is (een deel van ) de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied.

Zoals in trede 1 is aangegeven is de provinciale organisatie gehuisvest binnen bestaande stedelijk gebied.

Het provinciaal bestuur wil op de in trede 1 bepaalde behoeftevraag inspelen door de huidige verouderde kantoorbebouwing deels te amoveren en te vervangen op dezelfde locatie. Daartoe is een bouwplan opgesteld dat voorziet in de realisatie van circa 14.000 m2 bvo. Van de bestaande kantoorbebouwing ter grootte van circa 48.000 m2 bvo wordt circa 15.000 m2 bvo geamoveerd. Hieruit blijkt dat er binnen bestaand stedelijk gebied aan de behoeftevraag kan worden voldaan

Trede 3: Zoek bij het ontbreken van een positief antwoord bij stap 2 een locatie buiten bestaand stedelijk gebied, die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Het bestuurskwartier, waarnaast het provinciaal bestuur ook justitie en de gemeente Arnhem zijn gevestigd, is goed ontsloten en op loopafstand van bus- en treinverbindingen.

Nu er sprake is van vervangingsvraag op de bestaande goed ontsloten locatie binnen het bestuurskwartier, is er van een resterende regionale behoefte geen sprake en behoeft deze trede van de ladder geen verdere beantwoording.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Het betreft hier geen geluidgevoelige bebouwing. Daarom is een akoestisch onderzoek achterwege gelaten.

Conclusie

De Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid leggen geen beperkingen op om de bouw van het Gelder huis mogelijk te maken.

5.2 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van de luchtkwaliteit is op grond van de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5 (Wet luchtkwaliteit) en de daarbij behorende Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) voor deze plannen geen onderzoek noodzakelijk. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden, tenzij het project is gelegen in een aangewezen gebied of behoort tot een bepaalde categorie.

Om te voorkomen dat gebieden waar (nog) grenswaarden worden overschreden een verslechtering van de luchtkwaliteit plaatsvindt, is er een beperking van de NIBM mogelijkheid aan het Besluit NIBM toegevoegd. Zie Staatsblad 2012 nr. 259, Besluit van 7 juni 2012. Deze aanpassing van het besluit NIBM maakt het mogelijk om bij ministeriele regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik kan worden gemaakt van de NIBM-grond.

De aanpassing wordt door het bevoegd gezag ingezet waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt.

Het plangebied ligt niet bij of in één van de 4 tot nu toe aangewezen gebieden. Met andere woorden, voor het plan mag de Regeling NIBM onverkort toegepast worden.

De verkeersstromen blijven gelijk evenals het aantal arbeidsplaatsen en andere functies. Hieruit kan geconcludeerd worden dat dit project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

Conclusie

De Wet Milieubeheer hoofdstuk 5 (Wet luchtkwaliteit) en de daarbij behorende Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) leggen geen beperkingen op om de bouw van het Gelder huis mogelijk te maken.

5.3 Hinder, geur en externe veiligheid

Hinder

Binnen het plangebied is de bestemming maatschappelijk en groen. Bij de bestemming maatschappelijk gaat het om overheidsgebouwen. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering zijn dit milieucategorie 1 inrichtingen.

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor inrichtingen een richtafstand

ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Het plangebied Het Gelders Huis en omgeving kan worden getypeerd als gemengd gebied. Binnen een gemengd gebied geldt voor milieucategorie 1 inrichtingen ten opzichte van woningen geen richtafstand.

Conclusie

Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Geur

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.

Conclusie

Vanuit geur (van industriële bedrijven) zijn er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Externe veiligheid

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten voorzien. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Verantwoording groepsrisico

Omdat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit wordt er geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

5.4 Groen en ecologie

Beschrijving bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het provinciehuis en bijbehorende kantoorpanden. Aan de zuidzijde ligt een terrein met een aantal bomen in verharding. Aan de weg Prinsenhof, buiten het plangebied, staat een bomenrij. Er zijn geen bomen aanwezig van de 'waardevolle bomenlijst' 2013.

Het plangebied grenst aan de Markt, waar bomenrijen staan die onderdeel uitmaken van de groene hoofdstructuur van het centrum.

In 2014 is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden door Adviesbureau Mertens (Bijlage 3). De gewone dwergvleermuis is in het plangebied aangetroffen. In het kantoorpand 'Rijnstate' is een zomerverblijfplaats van 12 exemplaren van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. In het 'Prinsenhof' is 1 winterverblijf van 15 exemplaren van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het gebied met bomen rondom de gebouwen wordt gebruikt als foerageergebied door gewone dwergvleermuis en één ruige dwergvleermuis.

Beschrijving ontwikkelingen

Flora- en faunawet

Het kantoorgebouw 'Rijnstate' wordt gesloopt. Het zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis wordt verstoord. Het ander kantoorpand blijft behouden en het winterverblijf wordt niet verstoord.

Voor het verstoren van het zomerverblijf is een ontheffing ruimtelijke ingrepen als bedoeld in artikel 75C van de Flora- en faunawet verkregen. Het nummer is FF/75C/2013/0386.

Voorafgaand aan de verstoring worden voldoende alternatieve functionele verblijfplaatsen gecreëerd aan panden in de directe omgeving. Voor de sloop van Rijnstate zijn 4 kraamkasten voor vleermuizen aan de gevel van het pand Marktstate gehangen. In de nieuwbouw worden 12 vleermuiskasten ingepast.

Groenbalans

Het vigerende bestemmingsplan kent een groene strook aan de Oranjewachtstraat, welke is bestemd als groen. Binnen het plangebied staan 26 bomen. Er zijn 14 bomen aan de voorzijde van het plangebied verwijderd ten gevolgen van archeologisch en NGE onderzoek.

In het nieuwe bestemmingsplan zal er nieuwe landschappelijk groen komen en komen er een aantal nieuwe bomen.

  Huidige situatie   Nieuwe situatie   Saldo  
Aantal bomen   26 stuks   20 stuks   -6  
Oppervlak groen   1.225 m2,
Waarvan 375m2 via bestemmingsplan beschermd als groen  
1.270 m2,
Waarvan 1.100m2 via bestemmingsplan beschermd groen  
+ 45 m2  

Qua aantal bomen is de balans negatief, qua oppervlak groen positief. Per saldo is de groenbalans positief, ook omdat in de nieuwe situatie het oppervlakaan groenvoorzieningen, waaronder bomen, via het bestemmingsplan wordt beschermd.

Conclusie

Er zijn geen beperkingen voor het bestemmingsplan.

Voor het verstoren van het zomerverblijf is een ontheffing ruimtelijke ingrepen als bedoeld in artikel 75C van de Flora- en faunawet verkregen. Het nummer is FF/75C/2013/0386.

De groenbalans (aantal bomen en oppervlak groen) is positief. Het oppervlak aan groenwaaronder bomen worden via het bestemmingsplan beschermd.

5.5 Water

Beschrijving van de watersystemen in het plangebied

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig. Net ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Nederrijn.

Door de ontwikkeling wordt geen oppervlaktewater aangelegd.

Waterkering

Iets ten zuiden van het plangebied ligt een dijklichaam. Dit is de noordelijke waterkering van de Nederrijn. De waterkering is in eigendom van de gemeente Arnhem, de verantwoordelijkheid voor een veilige waterkering ligt bij het waterschap Rijn en IJssel. De Lage Kade vormt geen onderdeel van de waterkering zelf, maar is wel van groot belang bij voor de stabiliteit van de waterkering. Ter bescherming van de waterkering is een beschermingszone aangewezen, bestaande uit een kernzone, een binnenbeschermingszone en een 'profiel van de vrije ruimte'.

Het 'profiel van de vrije ruimte' bedoeld om toekomstige dijkaanpassingen mogelijk te maken en is vooral vertikaal gericht. De verschillende zones en het 'profiel van de vrije ruimte' zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Deze legger wordt beschermd door de Keur.

Het plangebied valt in de huidige situatie buiten de invloedssfeer van de waterkering.

Het nieuwe gebouw valt zelf buiten de beschermingszones van de waterkering. Alleen de ondergrondse delen, met name funderingen, kunnen binnen de beschermingszone vallen. Het waterschap zal de bouwplannen toetsen aan de Keur.

Grondwater

Het grondwater maakt onderdeel uit van het grote grondwatersysteem dat vanaf de Veluwe richting de Betuwe stroomt. Vanuit dit grote systeem mag het grondwater verwacht worden op 8,5 tot 9 m. + N.A.P. Uit grondwaterstandsmetingen in de directe omgeving van het plangebied komt een iets ander beeld naar voeren. In die metingen fluctueert het grondwater tussen de 8,5 en 11 m. + N.A.P. en sterk beïnvloedt wordt door het waterpeil op de rivier. Het maaiveld bevindt zicht tussen de 12,3 en 13,7 m. + N.A.P.; dat betekent dat het grondwater zich tussen de 1 en 5 meter beneden het maaiveld bevindt (de ontwateringsdiepte). De huidige bebouwing is voorzien van ondergrondse delen.

Deze ontwateringsdiepte levert, uitgezonderd bij ondergronds bouwen, dan ook geen problemen op.

In de gevarieerde, grotendeels zandige ondergrond, kunnen leem- of kleilagen voorkomen. Deze lagen kunnen lokaal grote afwijkingen veroorzaken ten opzichte van de te verwachten grondwaterstand.

In de bestaande situatie zijn ondergrondse bouwwerken aanwezig. Verwacht wordt dat ook in de toekomstige situatie ondergronds gebouwd zal worden, echter op kleinere schaal en minder diep. De ontwikkeling heeft in de eindsituatie dan ook geen negatief effect op de grondwaterstroming. Eerder positief. In de tijdelijke bouwsituatie is het grondwater wel een aandachtspunt. Zeker bij hoge(re) rivierwaterstanden.

Afvalwatersysteem

Het gebied is nagenoeg geheel verhard en aangesloten op een gemengd rioolstelsel. In en om het plangebied liggen relatief veel transportriolen. De verklaring daarvoor ligt in de situering van het plangebied nabij het hoofdgemaal van de riolering bij de John Frostbrug. Het grootste gedeelte van het afvalwater van Arnhem-Noord wordt via dit gemaal naar de zuivering verpompt. En voor de aanvoer naar het gemaal zijn grote riolen nodig.

Uit het geo-hydrologisch onderzoek blijkt dat infiltreren van het hemelwater moeilijk zal zijn. Niet alleen is de bodem opgebouwd uit fijn zand en kleilaagjes, ook de grote fluctuatie in grondwaterstanden maken infiltratie moeilijk. Andere oplossingen voor het verwerken van het hemelwater zijn mogelijk. Verder wordt een deel van het plangebied groen ingericht, wat afstroming van hemelwater al vermindert.

Het transportriool dat gelegen is tussen de nieuwbouw en het Huis der Provincie zal voor de ontwikkeling worden verplaatst. Een nieuwe tracé is bepaald.

Conclusie:

De aanpassingen in het plangebied vormen ruimtelijk geen probleem voor de waterhuishouding.

5.6 Bodem

Voor het bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem.

Verder zijn de volgende bodemrapporten/-documenten geraadpleegd:

bisnummer   Onderzoek   Adviesbureau   Conclusie  
1237-3158066   Historisch onderzoek Markt 11   Royal Haskoning, 3 november 2003   Potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging  
330523-A   Boot onderzoek Markt 9 en 11   Vink, 4 maart 1997   Geen bodemverontreiniging aangetoond  
2986.33.01   Verkennend onderzoek Oranjewachtstraat P terrein   Tauw bv, 19 mei 2014   Sterke verontreinigingen in ondergrond  
2986.35.01   Nader onderzoek Sabelspoort/Oranjewachtstraat   MWH, 10 juni 2014   Geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen  
1259-3158066   Prinsenhof 1-3   Royal Haskoning, 3 november 2003   Potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging  
1259.35.01   Grondwateronderzoek Prinsenhof 1   Tauw bv, 15 februari 2012   Geen verontreiniging aangetoond  
2986.51.01   Beschikking ernst en spoedeisendheid Oranjewachtstraat   Gemeente Arnhem, 30 juli 2014   Geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink. Niet spoedeisend.  
2986.35.02   Onderzoekvoorstel Oranjewachtstraat   Tauw bv, 9 oktober 2014   Onderzoek om inzicht te krijgen of er sprake is van geval van ernstige bodemverontreiniging.  
2986.49.01   BUS evaluatie incl brief Tauw   Tauw bv, 7 oktober 2014   Olieverontreinigde grond en bovengrond afgevoerd rest teruggeplaatst in oorspronkelijk profiel  
2986.35.02   Nader onderzoek Markt/Oranjewachtstraat   Tauw bv, concept 4 ovember 2014   Plaatselijk geval van ernstige bodemverontreiniging hoort bij geval Oranjewachtstraat  

Binnen een straal van 500 meter van het bestemmingsplangebied liggen de volgende grondwaterverontreinigingen:

Adres   BISnr.   Omschrijving  
Paradijs   0333   Grondwaterverontreiniging met olie en aromaten  
Trans 31   0053   Grondwaterverontreiniging met olie en aromaten  
Westervoortsedijk 124   0192   Grondwaterverontreiniging met VOCl, olie  
Rietgrachtstraat/Westervoortsedijk   0132   Grondwaterverontreiniging met olie en aromaten  
Boulevard Heuvelink 2B-4   0150   Grondwaterverontreiniging met olie en aromaten  
Gasfabriek Westervoortsedijk   0017   Grondwaterverontreiniging met olie en aromaten, cyanide en PAK  

Uit de uitgevoerde bodemonderzoek ter plaatse van de ontwikkellocatie blijkt dat in het zuidelijk deel van de ontwikkellocatie er sprake is van bodemverontreiniging, welke onderdeel uitmaakt van het reeds beschikte geval Oranjewachtstraat. Het betreft een bodemverontreiniging met zware metalen tot een diepte van minimaal 2,5 m. Gezien deze verpntreiniging zich aan de rand van de ontwikkellocatie bevindt en het feit dat er al rekening is gehouden met afvoer van verontreinigde grond, zal de aanwezigheid van deze verontreiniging niet leiden tot significant verhoogde kosten vanuit bodem.

Voor wat betreft grondwaterverontreinigingen in de directe omgeving, zijn deze mogelijk relevant indien grootschalig en langdurig een bemaling plaats gaat vinden van het grondwater. De grondwaterverontreinigingen kunnen dan negatief worden beinvloedt (verplaatst) als gevolg van de bemaling. Vooralsnog wordt geen grootschalige bemaling bij de ontwikkeling voorzien. Mocht dit wel het geval zijn zal monitoring plaatsvinden en eventueel een schermbron (bemaling) worden getroffen.
De kosten hiervoor zijn beperkt

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er is in het zuidelijk deel van het plangebied sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Binnen een straal van 500 meter van het plangebied liggen bovendien een aantal grondwaterverontreinigingen.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling op de ontwikkellocatie en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • Bij graven in ernstig verontreinigde grond is toestemming nodig van het bevoegd gezag. De graafwerkzaamheden kunnen pas starten als er ingestemd is met het saneringsplan of de BUS melding.
  • Voor afvoer en hergebruik van grond gelden regels, ook als er géén sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
  • Bij onttrekken van grondwater in de nabijheid van grondwaterverontreiniging is toe/afstemming nodig van het bevoegd gezag Wbb. Er zal dan inzicht moeten komen in de beïnvloeding van de aanwezige grondwaterverontreinigingen door de uit te voeren bemaling.

Aanbeveling

Het is aan te bevelen om een grondstromenplan op te stellen.

5.7 Cultuurhistorie

Historische ontwikkeling

Het Prinsenhof heeft grote betekenis voor Arnhem. Al eeuwen vormt het gebied rond de Markt een centrum van Bestuur en Rechtspraak. Op de Markt in Arnhem kwamen in de zeventiende eeuw de Staten van Gelderland samen in het Hof van Gelre. Dit Hof stond ook bekend onder de namen Stadhoudershof en later Prinsenhof. Na 1813 werd de Prinsenhof officieel de plaats waar het provinciebestuur bij elkaar kwam. Nog steeds zetelt de Provincie op de plek waar vroeger het Hof van Gelre was. Zie voorts paragraaf 2.1 Historische ontwikkeling

Cultuurhistorische karakteristieken

Het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van elementen en structuren uit de middeleeuwen, de wederopbouwperiode en latere invullingen. Het plangebied bevat diverse cultuurhistorische waarden:

historisch ruimtelijk

Uit de middeleeuwse periode resteert de vorm en ligging van de Markt. In (onder) het plangebied bevinden zich (potentiële) restanten van oude vestingwerken.

Het plangebied maakt deel uit van het 'wederopbouwplan' van Arnhem, zoals dat in 1947 werd vastgesteld. De ruimtelijke structuren binnen dit plan zijn kenmerkend voor de stedenbouwkundige opvattingen van de wederopbouwperiode.

De Markt (met aangrenzende bebouwing) ligt in het gemeentelijk beschermd stadsgezicht Binnenstad en Singels. Rondom het plangebied bevinden zich cultuurhistorische waarden die historisch ruimtelijk en historisch bouwkundig van belang zijn en met het plangebied een ensemblewaarde delen (bijv. Duivelshuis en Eusebiuskerk, inclusief zichtlijnen hierop, en stadhuis).

historisch bouwkundig

Het Huis der Provincie (wederopbouwperiode) is rijksmonument. Ook de Sabelspoort (middeleeuwen) heeft deze status. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse monumenten (bijv. de Waag (18de eeuw) en het Paleis van Justitie).

Het huidige Huis der Provincie is ontworpen door architect J.J.M Vegter (1954). Het is een bijzonder gebouw, een samenspel tussen architectuur en beeldende kunst. Het gebouw werd niet alleen ontworpen voor de overheid maar ook voor de burger. De overheid zou volgens de architect niet moeten werken in 'een burcht met afstand tot de burgerij', maar in wisselwerking met de burgerij. Openheid werd gecreëerd door grote raampartijen en door (delen van) het gebouw open te stellen voor burgers. Vegter combineerde het gebruik van beton en strakke vormen met traditioneel siermetselwerk. Naast de architectonische kwaliteiten van het gebouw is er de rijkdom aan kunst en kunstnijverheid. In het gebouw zien we kostbaar materiaal-gebruik, siermetselwerk, betonreliëfs, mozaïeken, beeldhouwwerken en wandtapijten.

waardevol groen

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle groenelementen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een groene zone, die deel uitmaakt van de groene singels en de groene wandeling van Heuvelink. Op de Markt staan aan weerszijden linden die nog tamelijk jong zijn, maar een belangrijk element vormen in het aangezicht van de ruimte en verwijzen naar de historische beplanting.

Het gebied rondom de John Frost brug heeft (inter)nationale betekenis vanwege de gebeurtenissen bij de Slag om Arnhem. In september 1944 werd bij een poging van de geallieerden om de Arnhemse Rijnbrug te veroveren een groot deel van het stadshart van verwoest. De slag om Arnhem werd verloren en bevolking van de stad en een groot deel van de Betuwe werd door de Duitse bezetter geëvacueerd.

Waardering

Het gebied rond de Markt is te karakteriseren als gebied met hoge cultuurhistorische kwaliteit. Het maakt deel uit van de middeleeuwse kern van Arnhem, maar werd in de wederopbouw- periode, met behoud van een aantal historische monumenten, grotendeels nieuw ingevuld en ook deels van een nieuwe stedenbouwkundige structuur voorzien. Men vindt in dit gebied een aantal van de belangrijkste “oude” monumenten van Arnhem, zoals de Waag en de Sabelspoort. Jonge monumenten uit de wederopbouwperiode zijn het paleis van justitie, het rijksarchief en het provinciehuis, alle gesitueerd op zeer prominente plekken binnen het wederopbouwplan. Dit gebied is ook in functioneel opzicht belangrijk als centrum van bestuur en rechtspraak.

Verder heeft het singelgebied hoge cultuurhistorische waarde (wandeling van Heuvelink). Het gebied rondom de John Frostbrug heeft zeer hoge historische betekenis vanwege Operatie Market Garden in 1944.

Het oostelijk deel van het plangebied bevat een invulling van latere periode. Deze wordt gekenmerkt door een grootschalig en monofunctioneel karakter. Dit gebied heeft geen cultuurhistorische betekenis en is niet beschermenswaardig.

Conclusie en aanbevelingen

In het plangebied zijn relevante cultuurhistorische structuren en objecten aanwezig. Het Huis der Provincie is rijksmonument en een deel van het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht Binnenstad en Singels. De cultuurhistorische waardevolle objecten, structuren en gebieden, zoals hierboven beschreven, worden gehandhaafd en middels het bestemmingsplan beschermd. Op het oostelijk deel van het plangebied zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk; hier ligt de kans een fijnmaziger stukje stadsweefsel te ontwikkelen, dat beter aansluit op de historische context.

Het verdient aanbeveling om in (de openbare ruimte van) het plangebied verwijzingen op te nemen naar de geschiedenis ervan en naar de historische vestingwerken, waarvan tijdens archeologisch onderzoek restanten zijn aangetroffen. Ook verdient het aanbeveling aansluiting te zoeken bij de groene wandeling van Heuvelink.

5.8 Archeologie

Het Prinsenhof ontstond op de plaats en in de omgeving van een oude grafelijke residentie die teruggaat tot het begin van de 14e eeuw. De toenmalige graaf kocht grond van de abdij Prüm, de abdij die grote stukken grond van de Arnhemse binnenstad in bezit had en ook de Eusebiuskerk tot haar goederen kon rekenen. Op de gronden bevonden zich boerderijen bewoond door pachters die in ruil een belasting moesten betalen, in geld en door levering van producten. Deze boerenbewoning gaat terug tot de 9e eeuw, maar één theorie over het ontstaan van de binnenstad luidt dat de oude kern van Arnhem in de omgeving van de Eusebiuskerk moet zijn ontstaan. Dit ontstaan gaat terug tot minimaal de 8e eeuw en mogelijk eerder. Waarnemingen ter hoogte van de Markt, ten noorden van het plangebied, wijzen op flinke Rijnerosie die de sporen van dit oudste Arnhem mogelijk (deels) heeft weggevaagd. Pakketten klei met verspoeld schervenmateriaal uit de 11e/12e eeuw vormen een restant van de Rijnerosie. Vondstmateriaal uit de ijzertijd en Romeinse tijd, eveneens gevonden ter hoogte van de Markt, stammen waarschijnlijk ook uit verspoelde context. Nederzettingen uit die periode zullen zich hoger op de stuwwal hebben bevonden, bijvoorbeeld ter hoogte van de Wezenstraat in de binnenstad waar een prehistorisch grafveld ligt, en niet in het Rijndal waarin het plangebied zich bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0015.jpg"

figuur 13, Opgravingen uitgevoerd in 2014, vestingwerken.

Uit de late middeleeuwen dateert ook de Arnhemse vesting waarmee het midden en zuidelijke deel van het plangebied samenvalt. Kort na de stadsrechtverlening van 1233 werd met de aanleg begonnen; de oudste vermelding stamt uit 1291. Tijdens archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2014 (archeologisch proefsleuvenonderzoek en archeologische begeleiding en opgraving) zijn twee grachten aangetroffen, de Palmboomgracht en binnengracht. Noordelijk hiervan zijn resten van de stadsmuur gevonden. De grachten bleven in gebruik tot het moment dat besloten werd om ze te dempen vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw en in 1853. Tussen beide grachten bevond zich een aarden wal en het archeologische onderzoek toonde ook de aanwezigheid van houtwerk (beschoeiing/trekbalkconstructie) aan.

Na demping van de grachten raakte het plangebied grotendeels overbouwd met huizen waarvan tijdens het genoemde onderzoek sporen zijn teruggevonden, maar in behoorlijk verstoorde context. Enkele huizen hebben in relatie tot de Slag om Arnhem als militair onderkomen gefungeerd. Verwoesting (waaronder een bombardement) en wederopbouw hebben er voor gezorgd dat van deze tijdlaag ter hoogte van het onderzoeksgebied veel uit de bodem is verdwenen. Materiaal uit de Tweede Wereldoorlog is ook uit bomkraters geborgen die na de oorlog werden dichtgeschoven met (nabijgelegen) puin en ander materiaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.858-0301_0016.png"

figuur 14, Opgravingscontour uit 2014 geplot op de kadastrale kaart uit 1944.

Conclusie en aanbevelingen

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Dit met name voor archeologische resten uit de late middeleeuwen (Prinsenhof, vesting) en nieuwe tijd (bouw vanaf 1853 en Tweede Wereldoorlog). Vandaar dat dit gebied op de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Arnhem als 'archeologisch waardevol gebied is aangeduid'. De gehele binnenstad van Arnhem, waaronder het plangebied, staat op de Archeologische MonumentenKaart (Rijk) te boek als 'terrein van hoge archeologische waarde'.

Het plangebied krijgt op de plankaart de archeologische dubbelbestemming 'archeologisch waardevol gebied'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen groter dan 30 m2 en die daarbij ook dieper dan 40 cm-maaiveld reiken een archeologische onderzoeksplicht geldt. Voor ingrepen die betrekking hebben op bouwen geldt dat deze vergunningsvrij zijn tot een oppervlak van 50 m2 in verband met de wetgeving rond vergunningvrij bouwen. Deze plicht wordt nader uitgewerkt in de regels van het bestemmingsplan. Daar waar het archeologische onderzoek in 2014 heeft plaatsgevonden, resten geen archeologische waarden meer in de ondergrond. Dit plangebieddeel behoeft geen dubbelbestemming met het oog op archeologie en is in die zin vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

Onderkelderde bebouwing heeft naar verwachting geleid tot lokaal diepe verstoring van het bodemarchief. Bij ontwikkelingen en de noodzaak tot eventueel archeologisch onderzoek dient dit meegewogen te worden. In dit stadium is de archeologische verwachting ter plaatse echter dermate onbekend, dat een archeologische dubbelbestemming vooralsnog gerechtvaardigd is.

5.9 Energie en duurzaam bouwen

Het Gelders Huis heeft voor de ontwikkeling de volgende ambities op het gebied van energie en duurzaam bouwen:

  • Een energieneutraliteit van de gebouwgebonden energie van ten minste 55% op basis van Bouwbesluit 2012. ,
  • Energieneutraliteit en energieopwekkingen worden gerealiseerd binnen de projectgrenzen op basis van Bouwbesluit 2012. ,
  • Ten minste 30% minder energie te verbruiken voor het gebouwgebonden energieverbruik vanaf het moment van ingebruikname op basis van Bouwbesluit 2012.
  • De gemiddelde GPR score is ten minste 7,5. Deze score is opgebouwd uit elementen rondom energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Conclusie

In het plangebied wordt een duurzame ontwikkeling gerealiseerd die voldoet aan landelijke - en gemeentelijke regelgeving op het gebied van energie en duurzaam bouwen.

5.10 M.e.r.-scan

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een kantoorgebouw en herinrichting van het omliggende gebied ten ehoeve van de provinciale organisatie. Een dergelijk bouwproject kan in principe worden gezien als en stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van het project ligt echter ver onder de grens van 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte, waarbij er sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffect-rapportage moet echter wel worden nagegaan of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet kan worden uitgesloten, is het alsnog nodig een m.e.r.-beoordeling op te stellen.

De toets of er, ondanks het feit dat de omvang ver onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen wordt aangeduid als een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of m.e.r.-toets. Deze toets kan worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.


De voorliggende paragraaf betreft de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Evenals bij m.e.r.-beoordelingsplicht, moet bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG).


Deze criteria hebben, samengevat, betrekking op:

  • de kenmerken van het voornemen (onder meer omvang, kans op hinder, mogelijke cumulatie met effecten van andere activiteiten);
  • de plaats (onder meer ligging ten opzichte van gevoelige gebieden);
  • de kenmerken van de effecten, mede gelet op de aard van het voornemen en de plaats.


Criteria

De criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling zijn als uitgangspunt genomen. De hoofdcriteria zijn reeds genoemd. Hieronder volgt een overzicht van de criteria.


1. Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project;
  • de cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.


2. Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
    • 1. wetlands,
    • 2. kustgebieden,
    • 3. berg- en bosgebieden
    • 4. reservaten- en natuurparken,
  • gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszonen door de lidstaten aangewezen op grond van de Vogel-en/of habitatrichtlijn,
  • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden,
  • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid,
  • landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.


3. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


Beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de beschrijving van het plan en de ten behoeve van de ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken.


Kenmerken van het project
Het project betreft d
De omvang van het project is niet van zodanige aard dat reeds daarom sprake is van een bijzondere effecten op de omgeving. Ook zal er, gelet op de aard van de ontwikkeling geen bijzonder beroep gedaan worden op natuurlijke hulpbronnen, noch is het de verwachting dat er, in vergelijking met de omgeving, een disproportionele hoeveelheid afvalstoffen of verontreiniging ontstaan. Een bijzonder risico op ongevallen is eveneens niet aanwezig.
De activiteit maakt deel uit van het project


Plaats van het project
De plaats van het project betreft een hoogstedelijke omgeving in het centrum van Arnhem. Het beoogde grondgebruik is als centrumfunctie passend in de omgeving. Er zijn geen bijzonder relaties met gevoelige gebieden.

Effecten van het project
Geluid
De te realiseren functies zijn niet geluidgevoelig, zodat inkomend geluid van de omgeving zoals weglverkeerslawaai geen beperking vormt voor de realisatie van de plannen.
Voorts worden op basis van de beoogde functies geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving (stadscentrum en woonwijken) verwacht.

Luchtkwaliteit
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de normen voor luchtkwaliteit nergens in het plangebied worden overschreden. Daarnaast heeft de beoogde ontwikkeling geen extra verkeersaantrekkende werking, die van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Uit de 'niet in betekenende mate-toets' blijkt dat de bijdrage van het project aan verslechtering van de luchtkwaliteit, met name de bioscoop, niet in betekende mate en dus zeer gering is. Vanuit dit aspect zijn er dus geen bijzonder nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten.

Bodem
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling op de ontwikkellocatie en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Wordt hieraan voldaan dan zijn geen bijzonder nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten.

Water
Lokaal infiltreren van regenwater behoort niet tot de mogelijkheden in het plangebied, wel zijn er andere mogelijkheden om regenwater af te voeren.

De ontwikkeling heeft in de eindsituatie dan geen negatief effect op de grondwaterstroming.

Vanuit het aspect van water zijn er geen nadelige gevolgen voord eomgeving te verwachten.

Archeologie
Het plangebied betreft een archeologisch waardevol gebied met kans op het aantreffen van vestingwerken of gerelateerde zaken. Voor het middendeel van het plangebied is er geen sprake meer van archeologische waarden inde ondergrond, vanwege het voor die locatie uitgevoerde onderzoek.

In dit stadium is de archeologische verwachting voor het overige deel dermate onbekend, dat een archeologische dubbelbestemming vooralsnog gerechtvaardigd is. Gelet op de beperkte maat van het plangebied wordt vrijwel geen effect verwacht op eventuele archeologische waarden in de omgeving.

Natuur
Het gebied bevat geen bijzondere ecologische waarden noch worden er als gevolg van de ontwikkeling bij zonder gevolgen voor de omgeving verwacht. In de nabijheid van het gebied liggen geen gebieden met bijzonder natuurwaarden.

Externe veiligheid
Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit zodat belangrijke nadelige gevolgen voor dit aspect kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf, voor de directe omgeving en voor gevoelige gebieden in de omgeving. Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • 1. Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • 2. Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • 1. Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  • 2. Artikel 9 Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  • 3. Artikel 10 Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn algemene regels mert betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • 4. Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
  • 1. Artikel 12 Overige regels
    Dit artikel omvat enkele aanvullende regels met betrekking tot het realiseren van voldoende ruimte voor het stallen en parkeren van auto's en van voldoende ruimte voor het laden en lossen. Deze regels zijn uitsluitend van toepassing indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

6.3.3 Maatschappelijk

In plangebied zijn uitsluitend het provinciehuis en andere provinciale gebouwen gevestigd. Daarnaast wordt nieuwbouw ten behoeve van het provinciebestuur mogelijk gemaakt. Deze functie wordt in de SVBP2012 als openbare dienstverlening binnen de bestemming 'Maatschappelijk aangemerkt. In het bestemmingsplan heeft deze functie dan ook de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 3) gekregen.

Aangezien rondom de bestaande en beoogde gebouwen een verhoogd wandelgebied wordt gerealiseerd, dat verschillende hoogtes kent is er voor het gehele bestemmingsgebied gekozen om de toegestane bouwhoogten te relateren aan Normaal Amsterdams Peil (NAP). Hiermee wordt het mogelijk een niet van verschillende maaiveldhoogtes afhankelijke 0-peilmaat te hanteren, zodat de relaties tussen de verschillende bouwhoogtes helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.

Tussen het Huis der Provincie en de nieuwbouw wordt een aantal luchtbruggen gerealiseerd. Daartoe is op de plankaart een specifieke bouwaanduiding opgenomen, die de zone bepaalt waar deze mogen worden gerealiseerd. Daarnaast is in de regels het aantal te bouwen luchtbruggen gemaximeerd op 4.

De bestaande parkeermogelijkheden ten behoeve van de functies zijn verplaatst naar het oostelijk deel van de bestemming.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden dezelfde bestemming.

6.3.4 Dubbelbestemmingen

De SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) 2012 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die een of meerdere andere bestemmingen kunnen overlappen en die een specifiek belang beschermen. Bij een conflict tussen de belangen van de dubbelbestemming en die van de andere bestemmimng, hebben de eerstgenoemde voorrang. In dit bestemmingsplan zijn de volgende twee dubbelbestemmingen opgenomen:

Artikel 5 Leiding - Riool

In het meest westelijk deel van het plangebied ligt een hoofdleiding voor het transportriool. Deze gronden zijn primair bestemd als rioolleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor de zone van deze leiding zijn beperking van bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemming is bij recht allen mogelijk als het vervanging of vernieuwing betreft. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden in en aan de grond.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden dezelfde bestemming.

Artikel 6 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)

Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied dat op de plankaart is aangemerkt als archeologisch waardevol gebied. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. Onder meer is geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplannen is het plangebied op dezelfde wijze beschermd.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

Het Huis der Provincie en het daarbij behorende bordes maakt onderdeel uit van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht "Binnenstad en Singels". Hierop is de dubbelbestemming "waarde - Cultuurhistorie" gelegd, ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de regels is daartoe opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen met betrekking tot de afmetingen van de bebouwing en de helling van daken kunnen stellen.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplannen is het plangebied op dezelfde wijze beschermd.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het exploitatiegebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet worden bekend gemaakt.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op aangewezen bouwplannen. De definitie van wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de ontwikkeling van een kantoorlocaties als hoofdgebouw(en). Deze ontwikkeling betreft een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Met de initiatiefnemer van het bouwplan is inmiddels een anterieure overeenkomst over grondexploitatie afgesloten, waarbij het verhaal van de bovengenoemde gemeentelijke kosten anderszins is verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar Rijkswaterstaat, Provincie en Waterschap Rijn en IJssel.

Bij brief van 19 december 2014 heeft het Waterschap aangegeven geen opmerkingen te hebben. De relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt in het bestemmingsplan.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd.

Dit is gebeurd op 21 november 2014 in het electronisch gemeenteblad.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)

Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de termijn van terinzagelegging