Plan: | Cobercoterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.822-0301 |
bij het bestemmingsplan
'Cobercoterrein'
(plannummer: NL.IMRO.0202.822-0301)
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de binnenstad van Arnhem en betreft een vierhoekig gebied dat in het noorden wordt begrensd door de Westervoortsedijk, in het oosten door de Badhuisstraat, in het zuiden door de Nieuwe Kade en in het westen door de John Frostbrug.
Het gebied ligt net buiten het singelgebied van de binnenstad van Arnhem. Op het terrein stond vroeger een zuivelfabriek. Deze is inmiddels grotendeels gesloopt. Een klein deel van de voormalige fabriek staat nog overeind. Er zijn plannen voor de herontwikkeling van het terrein tot woonlocatie maar deze zijn nog niet zodanig concreet dat deze meegenomen kunnen worden in een bestemmingsplan.
Op de hoekkavel Badhuisstraat/Nieuwe Kade is een winkel voor kunstenaarsbenodigdheden gevestigd. Deze hoekkavel behoort niet tot de te ontwikkelen locatie.
Aan de westzijde van het plangebied ligt de John Frostbrug en de Ooststraat. Hiertussen ligt een grasveld waarin het Rijngemaal is gelegen. Dit Rijngemaal is onlangs vervangen. Het gebied onder de brug, tussen de singel en de Rijn is op dit moment in gebruik als parkeerplaats voor het naastgelegen kantoorgebouw.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het oostelijk centrumgebied dat al enige jaren in beeld is als transformatiegebied. Door dit transformatieproces en de ontwikkelingen in het kader van plan Rijnboog zal het aanzicht aan de oever van de Rijn de komende jaren veranderen.
![]() |
|
Afbeelding 1.1. Ligging plangebied |
Er zijn meerdere aanleidingen en doelen voor het maken van dit bestemmingsplan:
In dit bestemmingsplan wordt in principe de bestaande situatie bestemd. Omdat voor het plangebied geen bestemmingsplan geldt, kan niet worden teruggevallen op een bestaande juridische regeling voor het plangebied. Daarnaast geldt voor het voormalige Cobercoterrein dat dit nu niet wordt gebruikt en dus geen bestaande functie heeft. Er is in dit bestemmingsplan dan ook gekozen om de bestaande bebouwing te bestemmen. Voor de toegestane functies/bestemmingen is gekeken naar functies die in het verleden beoogd waren in de bestaande fabriek. Het gaat dan creatieve bedrijven, ateliers en expositieruimten (zie ook paragraaf 5.3.4). Verder zijn een aantal andere functies die in de bestaande fabriek passend zijn, mogelijk gemaakt. Het gaat dan om een restaurant, een kinderdagverblijf en een sportschool.
Er zijn plannen voor de herontwikkeling van het Cobercoterrein. Deze plannen zijn echter nog niet in een dusdanig stadium dat deze in een bestemmingslan kunnen worden opgenomen. In paragraaf 2.4 wordt ingegaan op deze ontwikkelingen.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
Voor een groot deel van het plangebied geldt op dit moment geen bestemmingsplan. Er gelden voor kleine delen van het plangebied twee bestemmingsplannen (zie afbeelding 1.2):
Voor het terrein van de voormalige Coberco-fabriek is dus geen bestemmingsplan geldend (nummer 0 op afbeelding 1.2). Hiermee behoort dit gebied tot de weinige nog resterende gebieden in de stad waarvoor geen bestemmingsplan van kracht is. Het oude wederopbouwplan dat hier gold, heeft in 1997 zijn rechtskracht verloren. Er is daarom voor het grootste deel van het plangebied geen geldende bestemmingsplan van kracht.
![]() |
|
Afbeelding 1.2. Kaart met geldende bestemmingsplannen |
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Daar het een bestemmingsplan voor een bestaand gebied is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke structuur.
De locatie behoort van oudsher tot het gebied Arnhemse Broek, dat zich ten oosten van de oude kern van Arnhem uitstrekte tot aan het grondgebied van Westervoort en Velp. Het was een laag gelegen gebied dat in natte tijden regelmatig onderliep. De waterhuishouding is in de loop van de tijd verbeterd, onder andere door de aanleg van dijken zoals de Broekstraat en de Westervoortsedijk. Eind 18e eeuw ontstond op de locatie de eerste industrie in de vorm van een houtzaagmolen. Gedurende de gehele 19e eeuw is deze industrietak in verschillende vormen aanwezig geweest. Aan het begin van de 20e eeuw is op het zuidelijke deel van de locatie een elektriciteitscentrale gebouwd.
![]() |
Figuur 2.1 Stadsbeeld in 1919 |
Rond 1920 heeft de zuivelfabriek CAMIZ zich aan de Westervoortsedijk gevestigd. Nadat de gebouwen van de elektrische centrale in 1944 zwaar beschadigd raakten, zijn deze gesloopt en werd het terrein van de centrale gebruikt voor de uitbreiding van de zuivelfabriek. Na de oorlog is het terrein fasegewijs bebouwd en uitgebreid waardoor een clustering van gebouwen uit verschillende perioden is ontstaan. Het grootste deel van de huidige bebouwing ontstond in de periode tussen 1949 en 1957 naar ontwerpen van architectenbureau G. Feenstra, de huisarchitect van de toenmalige CAMIZ. Uit de periode van voor de oorlog is niets meer over.
![]() |
Figuur 2.2 Aanzicht fabrieksbebouwing aan de Westervoortsedijk (datum onbekend) |
Ligging in de stad
Het plangebied ligt buiten het singelgebied van de binnenstad van Arnhem. De singel is door Zocher jr. ontworpen als wandeling ter plaatse van de vroegere vestingwerken. Het spoor van deze wandeling gaat langs de Walburgkerk richting de Sabelspoort. De singel eindigt ter hoogte van het Airborneplein en gaat daar over in een aflopend talud van de oprit van de John Frostbrug. Het gebied onder de brug, tussen de singel en de Rijn is op dit moment in gebruik als parkeerplaats voor het naastgelegen kantoorgebouw.
De Nieuwe Kade, de zone langs de Rijn en de zuivelfabriek, loopt onder de brug door en gaat over in de Rijnkade, een gebied met verschillende horecagelegenheden. Als openbare ruimte is deze Rijnoever een belangrijke continue ruimte (wandelboulevard) in de stad. De relatie tussen de Rijnkade en de stad is hierbij van groot belang. In de vorm van verschillende openingen (vizieren) en een groen balkon ten westen van de John Frostbrug wordt vanuit de stad op verschillende manieren zicht op de rivier geboden. In het plangebied bieden de Ooststraat en de Badhuisstraat zicht op de rivier. Andere belangrijke visuele relaties zijn de verbindingen richting het centrum en de westzijde van de brug.
De Westervoortsedijk is de verkeersader (hoofdweg) en de overige ontsluiting gebeurt via de Badhuisstraat, de Ooststraat en de Nieuwe Kade. Hiermee kan de Ooststraat als een plein ontwikkeld worden.
![]() |
Figuur 2.3 Luchtfoto van het oostelijk centrumgebied |
Transformatie Oostelijk centrumgebied
Het plangebied is het scharnierpunt tussen de stad en het industriegebied van Arnhemse Broek. Het huidige fabriekscomplex beslaat vrijwel het gehele terrein tussen de Westervoortsedijk, Ooststraat, Badhuisstraat en Nieuwe Kade. Uitzondering is de hoekkavel Badhuisstraat/Nieuwe Kade, waar een winkel voor kunstenaarsbenodigdheden is gevestigd. Deze hoekkavel is in particulier eigendom en behoort niet tot de te ontwikkelen locatie.
Het terrein maakt onderdeel uit van het Oostelijk Centrumgebied dat al enige jaren in beeld is als transformatiegebied. Door dit transformatieproces en de ontwikkelingen in het kader van plan Rijnboog zal het aanzicht van de oever van de Rijn de komende jaren veranderen.
Vanuit verschillende plekken in de stad is de schoorsteen van het fabriekscomplex een in het oog springend element. Dit geldt ook voor de gevel aan de Westervoortsedijk, waar tot voor kort de melkflessen nog zichtbaar waren achter de hoge ramen. Beelden die horen bij de culturele geschiedenis van Arnhem. Beelden die ook voor bewoners en bezoekers een bijdrage leveren aan de oriëntatie in de stad. Elders in de stad zijn vergelijkbare oriëntatieplekken zoals de Rijnoever, de Rijnbruggen, de stationsomgeving, het Musis Sacrum en de omgeving van het gemeentehuis.
![]() |
Figuur 2.4 Visie Oostelijk centrumgebied |
Kwaliteiten van de locatie
Vanuit het zuiden heeft de locatie naast de John Frostbrug een markante ligging op de grens van de binnenstad. Vanaf de zuidoever van de Rijn, maar ook rijdend langs de kade, trekt de locatie met de fabrieksschoorsteen de aandacht. Het zicht op de Rijn en het uitzicht op de binnenstad met de Eusebiuskerk geeft de locatie bijzondere woonkwaliteiten. De kwaliteit van de locatie als ontmoetingsplek en woongebied wordt eveneens bepaald door een goede inpassing in de stadsstructuur.
Bijzonder aan de locatie zijn de verschillende sferen aan de randen. Voor een duidelijke structuur is de continuïteit van de rooilijnen en een herkenbaar profiel aan de Nieuwe Kade en Westervoortsedijk belangrijk. Opgave voor het profiel aan de Ooststraat, in het verlengde van de singel, is de aansluiting bij de rooilijn en de hoogte van het stadskantoor. Als accent en verbijzondering van het gebied kunnen incidenteel hoogte accenten een plek in het plangebied krijgen. Deze accenten moeten passen bij de schaal en het stadsbeeld van Arnhem.
![]() |
Figuur 2.5 Vogelvlucht Cobercoterrein 2008 |
Bestaand gebouwcomplex
Met de doorstart na de oorlog en de opeenvolgende uitbreidingen symboliseert het huidige fabriekscomplex de wederopbouwperiode en de periode van modernisering en schaalvergroting met als markant eindpunt de sluiting van de fabriek. De Arnhemmers zijn meegegroeid met de ontwikkeling van de zuivelfabriek en in hun geheugen is de locatie synoniem met de zuivelproductie. Dit wordt nog eens versterkt door de karakteristieke gevel aan de Westervoortsedijk, met de beeldsculpturen en een duidelijk herkenbare ritmiek.
Het fabriekscomplex is stedenbouwkundig problematisch en alleen te begrijpen als resultante van een reeks bedrijfseconomische beslissingen. Met andere woorden, als het productieproces een vergroting van de installatie vereiste werd ter plekke een stukje aangebouwd zonder rekening te houden met een stedenbouwkundig concept. Het complex reageert daardoor niet op de omgeving en heeft er geen directe relaties mee. Met uitzondering van de schoorsteen domineert het ook niet in het stadsbeeld. Dit zorgt ervoor dat het een in zichzelf gekeerd complex is.
De opgave is om bij een eventuele herontwikkeling op deze bijzondere locatie de geschiedenis door te laten klinken en te zoeken naar de culturele en ruimtelijke meerwaarde van de bestaande gebouwen. Waar het huidige complex zich stedenbouwkundig weinig aantrekt van de omgeving kan het nieuwe complex zich rekenschap geven van de historie en de betekenis van de plek. Een kans om tegelijkertijd een nieuwe identiteit te vestigen en een nieuwe betekenis te geven aan deze historisch beladen plek. Dit is temeer van belang aangezien de locatie de eerste fase is van de transformatie van het Oostelijk Centrumgebied waarmee de toon wordt gezet voor de toekomst.
Bij de keuze ten aanzien van de verschillende bestaande gebouwen spelen vele overwegingen een rol die, hoe onvergelijkbaar ook, met elkaar moeten worden afgewogen. Stedenbouwkundig bezien is de gevel aan de Westervoortsedijk en de schoorsteen van belang. Architectonisch en cultuurhistorisch zijn delen van het complex interessant als representant van de wederopbouwarchitectuur. En bouwtechnisch zijn de typisch industriële delen als de sheddaken interessant.
Een groot deel van de bebouwing is inmiddels gesloopt. De gebouwen aan de Westervoortsedijk en de schoorsteen zijn blijven staan (zie figuur 2.7).
![]() |
Figuur 2.6 De oude entree van de fabriek blijft behouden |
Invulling bestaande fabriek
De bestaande fabriek bestaat uit ruim 8.000 m2 vloeroppervlak. In de oorspronkelijke herontwikkelingsplannen voor het Cobercoterrein (zoals beschreven in de Nota van Randvoorwaarden en het Stedenbouwkundig plan) was het uitgangspunt om de voormalige flessen- en vulhal aan de Westervoortsedijk te gaan inrichten als bedrijfsverzamelgebouw voor de creatieve sector. Het gebouw zal worden ingericht met kleine bedrijfsunits van 50 tot 250-300 m2. Het gaat dan voornamelijk om bedrijven uit de creatieve sector. In de nota 'ruimte voor creatieve milieus' hanteert de gemeente een driedeling voor de creatieve sector:
Uit onderzoek blijkt dat er voor het Cobercokwartier voldoende kansen zijn voor professionele creatieve bedrijven die vallen onder de 'creatieve zakelijke dienstverlening'. Deze doelgroep hecht veel waarde aan stedelijke locaties nabij het centrum, uitstraling (bij voorkeur onderscheidend van standaard bedrijfsruimte), zichtlocatie, clustering met andere creatieve bedrijvigheid, hoge casco ruimte en voldoende lichttoetreding. Deze wensen sluiten goed aan bij de (toekomstige) kenmerken van de bestaande fabriek.
Een belangrijk uitgangspunt voor de toekomstige ontwikkeling van het Cobercoterrein is dat de creatieve klasse er een plek krijgt. Zo worden in de nota van randvoorwaarden in redelijke mate commerciële functies toegestaan, onder voorwaarde dat deze passen binnen het creatieve karakter van het gebied. In dit (beheer)bestemmingsplan zijn deze creatieve functies mogelijk gemaakt. Dat betekent dat de bestande fabriek al voor de ontwikkeling van de rest van het terrein, gebruikt kan worden voor creatieve bedrijven. Om het uitgangspunt van de invulling te garanderen is wel een maximum maat per creatief bedrijf in de regels opgenomen. De bedrijven mogen niet groter zijn dan 750 m2 per bedrijf.
Volgens het kantorenbeleid (zie paragraaf 3.7.1) zijn er in Arnhem al veel kantoren en blijkt er ook veel leeg te staan. Nieuwe kantoorontwikkeling is alleen mogelijk rondom het station Arnhem-Centraal. De rest van de stad zit 'op slot'. Voor het Cobercoterrein zijn derhalve geen (traditionele) kantoren toegestaan.
![]() |
Figuur 2.7 Overzicht van het restant van de voormalige fabriek |
Het Coberco-terrein is al jaren in handen van een ontwikkelaar die het terrein wil herontwikkelen. Hiervoor is in samenwerking met de gemeente een plan ontwikkeld en dat heeft ook geleid tot het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan 'Coberco' (in maart 2010). Vanwege onder andere de economische crisis zijn de plannen stil komen te liggen en zijn ze nog niet zover uitgewerkt dat deze meegenomen kunnen worden in dit bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt voor de volledigheid kort ingegaan op de plannen.
Nota van Randvoorwaarden
Ten behoeve van de ontwikkeling van het Cobercoterrein is in juni 2002 een Nota van Randvoorwaarden opgesteld. Bij de planontwikkeling van Coberco is de ligging ten opzichte van de rivier, de Singel en het achterland bepalend geweest voor het opstellen van de ruimtelijke randvoorwaarden. Het plangebied is gelegen op een scharnierpunt van het noordelijk gelegen 19e en begin 20e eeuwse woon- en industriegebied, de Singel en het waterfront. Het gebied grenst bijna direct aan het deel van de binnenstad dat na de Tweede wereld oorlog opnieuw is opgebouwd.
In de Nota van Randvoorwaarden zijn richtingen meegegeven voor de kwaliteit van de bebouwing en aan de maximumbouwhoogte van de bebouwing.
![]() |
Figuur 2.8 Een impressie van de bebouwingsstructuur volgens de Nota van Randvoorwaarden uit juni 2002 |
De Nota van Randvoorwaarden geeft ook randvoorwaarden voor de ontwikkeling mee voor het programma. De nadruk ligt op centrum wonen (appartementen) en stedelijk wonen (grond gebonden woningen) waarbij de locaties zich leent voor een deel woon-werkconcepten. Daarnaast was er (onder bepaalde voorwaarden) ook ruimte bedacht voor stedelijke functies zoals kantoren, detailhandel en horeca.
Stedenbouwkundig plan
In 2008 is er een Stedenbouwkundig plan opgesteld. Hierin bestaat het Cobercokwartier uit een gevarieerd woonmilieu voor verschillende doelgroepen, aangevuld met een horecafunctie en enkele commerciële voorzieningen. Een deel van de bestaande fabriek blijft bestaan en daarvoor wordt gezocht naar een passend programma met ruimte voor de creatieve sector. In het ketelhuis wordt ruimte geboden aan een horecaonderneming eventueel in combinatie met een kleinschalig hotel.
Het overige gebied krijgt een nieuwe invulling met nieuwe bebouwing die grotendeels bestaat uit woningen. Het woonprogramma bestaat uit een mix van voornamelijk appartementen maar ook stadswoningen met een eigen tuin. In verscheidene bouwdelen is er in de plint van de gebouwen de mogelijkheid voor commerciële functies of een combinatie van wonen en werken.
Het parkeren voor bewoners, gebruikers en bezoekers wordt binnen het gebied opgelost in (half)verdiepte parkeergarages. In het hart van het gebied komt een plein (Cobercoplein) die een centrale functie moet gaan vervullen. Om deze openbare ruimte een levendig karakter te geven is een juiste concentratie van publieke functies belangrijk, tezamen met een goede aansluiting op en voeding vanuit andere publieke ruimtes. Belangrijke publieke ruimtes zijn die langs het rivierfront (continuïteit langs de Rijnkade) en de tot autovrij Oostpark te transformeren Ooststraat. Uitgangspunt is het benutten en versterken van de kwaliteit van de openbare ruimte aan de Rijnkade en de Singel, met in het verlengde hiervan het Cobercoplein.
![]() |
Figuur 2.9 Afbeelding uit het Stedenbouwkundig plan Cobercokwartier (bron: Stedenbouwkundig plan) |
Het programmaconcept van het Coberkwartier bestaat uit een mix van cultuurfuncties en woonfuncties. De cultuurfuncties geven kleur aan het project. Het thema cultuur past goed bij de locatie, door de ligging direct naast het centrum in een transformatiegebied. Daarbij sluit het goed aan bij de industriële sfeer.
De cultuurfuncties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de levendigheid van de openbare ruimte. Het woonprogramma bestaat uit een mix van verschillende woontypen en prijsklassen. Met name voor de woningen in de plint is er aandacht voor de combinatie wonen en werken. Het parkeren voor bewoners en gebruikers wordt opgelost binnen de locatie in een ondergrondse parkeergarage.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de 'Wro-agenda' is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie. Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. De Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 is de opvolger van het Structuurplan Arnhem 2010 en in is december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Ook agendeert de structuurvisie drie op te stellen structuurvisie-uitwerkingen: Stad aan de rivier, Wijkvernieuwing in Zuid, Duurzame energie.
In de Structuurvisie is de bestaande stad gekarakteriseerd volgens een typologie van ruimtelijke milieus. Het plangebied is in de Structuurvisie getypologeerd als 'Stad van Bedrijvigheid'. Dit is als volgt beschreven:
"Een aarzelende industriestad; het grootste deel van de bedrijventerreinen in Arnhem is geconcentreerd in een groot aaneengesloten gebied in het Oosten van de stad. De ontwikkeling van dit gebied is begonnen vanaf ongeveer 1920 langs de Nieuwe Kade aan de Rijn. Arnhem was relatief laat met het aantrekken van industrie. Het bleef zich lang profileren als handels- en bestuursstad en is ook nooit een echte industriestad geworden."
![]() |
Figuur 3.1 - Typologie ruimtelijke milieus; Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 |
Na de typologering van de bestaande stad is in de Structuurvisie een aantal koersgebieden gemarkeerd waar zich ontwikkelingen aftekenen voor de korte of lange termijn. Het plangebied valt binnen het koersgebied 'Oostelijk Centrum Gebied'. Over dit koersgebied staat:
"Het gebied maakt een transformatie door van een grotendeels verlaten bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen de binnenstad en het bedrijventerreinencomplex aan de oostkant.
Streefbeeld is een creatief woon/werkmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied, dat inspeelt op de industriële historie van de plek. Tot 2020 is een woonprogramma voorzien van ca. 900 woningen. Hierbij worden combinaties nagestreefd met lichte, kleinschalige bedrijfsruimten voor met name creatieve beroepen en initiatieven in de zakelijke dienstverlening.
Het transformatieproces van het Oostelijk Centrum Gebied strekt zich uit over een langere periode, waarbij na 2020 de herontwikkeling in beeld komt van de locatie busremise en de noordzijde aan de Boulevard Heuvelink."
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Wonen, welzijn en zorg
Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave.Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
Welstandsnota 2012
Op 18 maart 2013 is de Welstandsnota 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze nieuwe welstandsnota wordt gekozen voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitsplan.
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.
Spelregels die in de hele stad gelden
Ongeacht het welstandsniveau is in de hele stad de excessen-regeling van toepassing. Ook gelden overal beperkingen voor de hoeveelheid reclame in woon- en werkgebieden. Reclame kan sterk overheersen en zo een negatief effect hebben op de ruimtelijke kwaliteit. Dat willen we voorkomen. Daarom zeggen we: reclame mag, maar moet wel aan een aantal spelregels voldoen. De spelregels zijn opgenomen in de tabellen met gebiedsgerichte criteria.
Voor het plangebied is de categorie lichte toets aan de orde (zie figuur 3.2).
![]() |
Figuur 3.2 - Welstandsniveaus in plangebied |
Gebieden met lichte welstandstoets
In wijken die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.
In 2009 is de gemeentelijke discussienota 'Arnhem Aantrekkelijk Bereikbaar' opgesteld. Hierin wordt aangegeven wat het SVVP in 2000 tot doel had en wat daarvan terecht gekomen is. Deze evaluatie is aangevuld met het resultaat van een raadpleging van een externe klankbordgroep, het Arnhemse digipanel en de gemeentelijke organisatie. Op basis hiervan wordt in de discussienotitie een eerste voorzet gegeven voor de hoofdlijnen van een geactualiseerde visie op het verkeer en vervoer in Arnhem. Voor een deel zijn deze hoofdlijnen een voortzetting van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid. Zo blijven belangrijke uitgangspunten het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 vastgesteld (2012). De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooraal in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. In de structuurvisie is ook de wegencatergorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Het plangebied kent de volgende verkeersaders: Westervoortsedijk en Nijmeegseweg/John Frostbrug. Alle andere wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone en vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen.
Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
Op 13 december 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).
Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de rampenbeheersing: het princie van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011). De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015. Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt;
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Voor dit gebied zonder ontwikkelingen is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.
De gemeentelijke ambitie om Arnhem klimaatbestendig te maken is verwoord in de Structuurvisie 2020-2040 (vastgesteld december 2012). Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van zomerse en zelfs tropische dagen. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij.
Opwarming van de stad tijdens warme, tropische dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. Het Cobercoterrein is één van de gebieden waar sprake is van een behoorlijke opwarming tijdens warme perioden, door de aanwezigheid van bebouwing en het ontbreken van groen (zie klimaatkaart oranje tot rood gebied). De kaart verwoord overigens de situatie voordat tot de sloop van een groot deel van de panden is overgegaan. De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in deze gebieden naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren.
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik/transformatie van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het prioriteren, beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in het centrum van de stad (o.a. Arnhem Centraal). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.
Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en uitgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:
Het realiseren van een themacentrum Wonen in Centrum-Zuid wordt niet langer nagestreefd, nadat is gebleken dat marktpartijen dit niet haalbaar achten. In vervolg daarop wordt gepoogd grootschalige detailhandel in combinatie met vrije tijdsvoorzieningen te realiseren in dit gebied. De vestigingsmogelijkheden voor grootschalige detailhandel worden op de schaal van de Stadsregio Arnhem Nijmegen geëvalueerd.
Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met een continu veranderend consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.
In het stadsprogramma Arnhem Aantrekkelijke Centrumstad is de economische opgave 'meer (toeristische) bezoekers en bestedingen' opgenomen. Toerisme en Vrije Tijd is in de Economische Agenda 2015 benoemd als sterk segment, dat we verder willen uitbouwen.
Beleidsmatige afwegingen en het creëren van de juiste randvoorwaarden hiervoor vinden plaats binnen de verschillende reeds belegde deelterreinen zoals horecabeleid, hotelbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid, evenementenbeleid, openluchtrecreatie, binnenstadsbeleid, toeristische marketing, citymarketing en erfgoedbeleid. Met uitzondering van 'openluchtrecreatie' gelden voor al deze deelterreinen vigerende beleidsplannen. Er is (nog) geen overkoepelend beleidsdocument 'Toerisme en Vrije Tijd'. Voor vormen van 'Leisure' die niet vallen onder de hiervoor genoemde terreinen – veelal commerciële functies als bioscopen, bowlingbanen, fitnesscentra en dergelijke – is geen vigerend beleidsdocument. Deze vallen in de bestemmingsplancategorie 'recreatie'.
Er wordt gewerkt aan een actieplan 'toerisme en vrije tijd', waarin onder andere aandacht is voor de onderlinge verbindingen tussen de hiervoor genoemde beleidsterreinen, samenhangende doelstellingen én een samenhangend actieplan.
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.
Hotels zijn belangrijk voor het toerisme en de zakelijke markt. In 2008 werd geconstateerd dat Arnhem weinig hotels heeft in de binnenstad. Er zijn nu 6 grotere en kleinere hotels in en om de binnenstad met ongeveer 250 kamers. Maar de hotelcapaciteit ligt vooral aan de rand van de stad en langs de Veluwezoom. In Arnhem zijn in totaal ongeveer 800 kamers.
Bestuurlijk werd in 2008 besloten de komst van één of meer nieuwe hotels in de binnenstad te stimuleren. Dit gebeurde in de raadsnota 'Verruiming vestigingsmogelijkheden hotels' van 30 juni 2008. Hierin is geregeld dat de gemeente mee kan werken aan het omgevingsvergunning- en planologisch traject voor een hotelontwikkeling, als het gaat om hotels:
In de raadsnota 'Stand van zaken hotelontwikkelingen' van 19 oktober 2009 werd besloten dat vanwege de beperkte marktruimte een terughoudend beleid voor hotelontwikkeling buiten de binnenstad noodzakelijk is. Een hotelontwikkeling zou mogelijk moeten zijn als dit kansen biedt om het toeristisch aanbod te versterken. Tevens werd besloten om kleine bed & breakfast accommodaties vergunningvrij te maken (onder bestemming “wonen” mits deze verblijf verschaft aan niet meer dan 4 personen). Grotere accommodaties dienen aan dezelfde voorwaarden als een hotel te voldoen.
In de raadsnota wordt verwezen naar een marktverkenning door adviesbureau LAgroup. LAgroup bevestigde dat er marktruimte is voor toevoeging van kamers voor de regio Arnhem voor de periode tot 2015. De gemeente Arnhem wil het ambitieuze scenario volgen. Op basis van de marktverkenning kunnen anno 2012 nog bijna 200 kamers worden gerealiseerd. In een bestuurlijk overleg met het Hoteloverleg Regio Arnhem (HORA) werd in 2012 op basis van een nieuw advies van LAgroup vastgesteld dat de uitbreidingsruimte nog realistisch is.
In de nota Regels voor evenementen in Arnhem (maart 2010) zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder evenementen in Arnhem kunnen plaatsvinden. Arnhem verwelkomt aantrekkelijke en goed georganiseerde evenementen en ondersteunt deze. Tegelijkertijd wil de gemeente voorkomen dat de evenementen onnodige overlast aan omwonenden of schade aan de natuur veroorzaken. Daarom zijn door het college regels vastgesteld en zijn terreinen – ook in de parken – aangewezen waar evenementen kunnen worden georganiseerd. Dit betekent niet dat er op andere locaties geen evenementen kunnen plaatsvinden, maar de randvoorwaarden waaronder zijn dan wel stringenter en worden per evenement via de evenementenvergunning geregeld.
In de parken vinden de evenementen in de regel en ook bij voorkeur plaats op de volgende (aangewezen) evenemententerreinen:
Gelet op het ontbreken van het permanente karakter zijn de evenementen en festivals niet als zodanige activiteiten in het bestemmingsplan bestemd. De activiteiten kunnen worden toegestaan door middel van het evenementenvergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening zal worden getoetst aan de in bovengenoemde nota vastgelegde Regels voor Evenementen. Bij het houden van evenementen moet het type evenement per locatie worden beoordeeld naar draagkracht, geluidbelasting, aantal mensen, hinder en dergelijke.
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is verder grotendeels conserverend waarbij er geen (planologische) wijzigingen plaats vinden. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Planologische ontwikkelingen worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het gebied staat volgens de monitoringstool niet bekend als een luchtkwaliteitknelpunt. Daarom is een onderzoek naar luchtkwaliteit achterwege gelaten.
Binnen het plangebied worden creatieve bedrijven, een nutsvoorziening en detailhandel mogelijk gemaakt.
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). De richtafstand is de afstand waardoor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd. Binnen het plangebied gaat het om bedrijven/inrichtingen van maximaal milieucategorie 2. Voor milieucategorie 2 bedrijven/inrichtingen geldt ten opzichte van woningen binnen een woongebied een richtafstand van 30 meter en ten opzichte van woningen binnen een gemengd gebied (wonen naast werken) 10 meter.
Op dit moment is er binnen het plangebied een Rijngemaal (Ooststraat 2), een winkel voor kunstenaarsbenodigdheden (Nieuwe Kade 2) en tijdelijk Paintballworld (Nieuwe Kade 1A / Westervoortsedijk 124) zit hier. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering gaat het hierbij om milieucategorie 2 inrichtingen waarvoor ten opzichte van woningen een maximale richtafstand van 30 meter geldt.
Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand kan er gemotiveerd van deze afstand worden afgeweken. De bedrijven/inrichtingen binnen het plangebied hebben een omgevingsvergunning (milieu) waarbij getoetst is ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien.
Geurhinder
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten. Het Rijngemaal, de winkel en Paintballworld worden in het kader van externe veiligheid niet gezien als kwetsbaar object.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Mond en Riksen (Industriestraat 10) waarvoor een omgevingsvergunning (milieu) is verleend. Een onderdeel van de vergunning is een onderzoek naar externe veiligheid (QRA). Uit dit onderzoek volgt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Dit betekent dat het groepsrisico niet zal toe en/of afnemen en er geen verdere verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In het kader van de herontwikkeling van het gebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Deze onderzoeken geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingplan. Op basis van de bodembeoordeling zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling en voor de financiële uitvoerbaarheid, mits er voldaan wordt aan de onderstaande randvoorwaarden:
Huidige situatie
In 2008 heeft Arcadis er een Quick scan uitgevoerd naar de natuurwaarden. Er is een literatuurstudie gedaan en het veldbezoek vond plaats op 28 januari 2008. De Quick scan geeft aan dat er mogelijk gewone dwergvleermuis of laatvlieger in de gebouwen aanwezig kunnen zijn. De bakstenen gebouwen met spouwmuren kunnen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen vormen. De vleermuizen en de verblijfplaatsen zijn streng beschermd (tabel 3) conform de Flora- en faunawet. Daarnaast zullen alleen algemeen beschermde soorten dieren aanwezig zijn, zoals huisspitsmuis en egel.
De inventarisatie van de Vogelwerkgroep uit 2000 geeft aan dat er witte kwikstaart en de gierzwaluw in het gebied broeden. Daarbij is o.a. de huismus niet meegenomen, die wel als broedvogel in het gebied te verwachten is. De gierzwaluw is een soort die jaarlijks naar de zelfde nest terugkeert en broedde dus waarschijnlijk ook in 2007/2008 op het terrein. De gierzwaluw en de huismus zijn jaarrond beschermd conform de Flora- en faunawet.
De Groene Ruimte heeft in 2006 een inventarisatie uitgevoerd naar de natuurwaarden in Rijnwijk. Aan de Badhuisstraat en de kade zijn vliegroutes van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis aangetroffen. Ook zijn verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen in dit gebied.
Groenplan 2004 – 2007 / 2015
De Singels zijn verder doorgetrokken richting de Rijn, met een parkstrook in het westen als onderdeel van De Singels. De Westervoortsedijk is een “Stadslaan” met een eenzijdige laanbeplanting aan de noordzijde (buiten het plangebied).De populieren aan de kade blijven behouden.
Wet- en regelgeving: Flora en fuanawet
Door de eerdere sloop van de bebouwing is leefgebied voor huismus, gierzwaluw, gewone dwergvleermuis verdwenen. De leefgebieden moeten in toekomstige nieuwbouw worden gecompenseerd door:
Deze maatregelen worden vormen een voorwaarde voor de nieuwbouw en zullen dan ook juridisch worden vastgelegd in het bestemmingsplan.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied komt geen zichtbaar oppervlaktewater voor. Het in het plangebied gelegen overstortriool fungeert echter ook als beekriool voor het laatste gedeelte van de St-Jansbeek; vanaf de Lauwersgracht naar de rivier. Op deze overstortriool is de keur van toepassing van het waterschap Rijn en IJssel. De zuidwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de noordelijke waterkering van de Nederrijn. Buiten het plangebied ligt vervolgens de rivier zelf.
Grondwater
Het grondwater op regionale schaal stroomt globaal van noord naar zuid, dat wil zeggen van de Veluwe naar de Betuwe. Het grondwater dat op de Veluwe als regenwater inzijgt, komt gedeeltelijk in de Betuwe als kwel boven. Ter hoogte van het plangebied bevindt het (diepe) grondwater zich op een niveau van iets onder de 9 meter boven N.A.P. Door de aanwezigheid van storende lagen kan het voorkomen dat het grondwater op een sterk afwijkende diepte voorkomt; zowel hoger als lager. Bij verschillende grondboringen is grondwater aangetroffen namelijk tussen de 4,5 en 5,5 meter onder maaiveld. Met een gemiddeld maaiveld van 14 meter boven N.A.P. komen deze waardes overeen met het grotere systeem en is geen sprake van lokale afwijkingen.
Door de ligging van het projectgebied langs de rivier zijn wel effecten te verwachten door rivierkwel. Bij hoge waterstanden op de Nederrijn zal vanuit de rivier een waterstroom landinwaarts optreden (rivierkwel) die verantwoordelijk is voor afwijkende, hogere, grondwaterstanden.
Regen- en afvalwatersysteem
Het plangebied en de directe omgeving is van oudsher gemengd gerioleerd. Bij de herinrichting ten behoeve van het Oostelijk Centrumgebied wordt het gebied gescheiden gerioleerd. Door de bodemkwaliteit, de aanwezigheid van een ondiep voorkomende kleilaag en de ligging langs de rivier is infiltreren van hemelwater niet mogelijk. Voor een duurzame oplossing is een integraal waterplan opgesteld voor het gehele Oostelijk Centrumgebied (de Watervisie Centrum Zuidoost). Dit plan is leidend voor hoe om te gaan met hemelwater. Ook het Coberco-terrein valt hieronder.
Aan de westzijde van het plangebied ligt het belangrijkste rioolgemaal van Arnhem-Noord, namelijk het Rijngemaal. Uitgezonderd het oostelijk deel van Arnhem-Noord wordt al het rioolwater van Arnhem-Noord naar dit gemaal getransporteerd en vervolgens afgevoerd richting de rioolwaterzuivering Nieuwgraaf. Als gevolg hiervan liggen in en om het plangebied enkele grote transportriolen die het afvalwater en een persleiding. Op de waterattentiekaart en bestemmingsplankaart staan deze leidingen aangegeven.
Als nooduitlaat bij zware regenval heeft het gemengde stelsel enkele overstorten. Binnen het plangebied bevinden zich twee overstorten, de overstort Hommelsepoort en de overstort Badhuisstraat. De overstort Hommelsepoort is bijzonder aangezien de overstort zich bijna een kilometer verderop bij de Hommelsepoort bevindt. In de gevallen dat het riool overstort, wordt het rioolwater via een lange leiding afgevoerd naar de Nederrijn. Dit riool fungeert vanaf de Lauwersgracht ook als beekriool.
Het gebied was volledig verhard en heeft daardoor geen compensatieplicht.
Waterkering
Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de noordelijke waterkering van de Nederrijn. De waterkering, herkenbaar als muurtje, is in eigendom en beheer bij het waterschap Rijn en IJssel. De waterkering bestaat uit een gemetselde muur die voor een gedeelte voorzien is van damwanden. Ter bescherming van de waterkering, ook wel kernzone genoemd, ligt een beschermingszone. De kernzone heeft een breedte op maaiveld van 1,5 meter en loopt vervolgens met een talud van 1:4 schuin naar beneden. De ernaast liggende beschermingszone heeft een breedte van 16 meter. De beide zones worden door de Keur en legger van het waterschap beschermd.
Het is verboden binnen de zone van de waterkering, de kern- en beschermingszone, bijvoorbeeld onderkelderingen en kruipruimtes te realiseren. Het Waterschap Rijn en IJssel kan afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen genoemd in de Keur op de waterkeringen. De waterkering is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ook op de plankaart opgenomen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Wel is speciale aandacht vereist voor de volgende twee onderdelen:
![]() |
Figuur 4.1 Waterattentiekaart |
Op de archeologische verwachtingskaart van Arnhem-Noord heeft het plangebied een grotendeels hoge archeologische verwachtingskans. Dit vanwege de aanwezigheid van een Rijnoeverwal in de ondergrond, met kans op archeologische resten. Archeologische waarden uit de periode voor 1500 betreffen vooral watergebonden archeologie, waaronder scheepsresten. Voor zijn verlegging in de periode 1530-1536 (naar zijn huidige locatie) stroomde de Rijn vanuit het zuiden naar 't Broek en maakte daar in westelijke richting een s-bocht om ter hoogte van de Oude Haven weer langszij de stad te stromen. Behalve schepen bestaat watergebonden archeologie uit beschoeiingen, steigers, aanlegplaatsen, etc.
Archeologische waarden van na 1500 hangen in de eerste plaats samen met aarden vestingwerken (vroeg 18e-eeuws, aangelegd naar model van Menno van Coehoorn) en Rietebeek met sluis, in het westelijke deel van het plangebied. De Rietebeek werd benut om vestinggrachten van water te voorzien en mondde via een sluis ter hoogte van het plangebied uit in de Rijn. De vesting- en sluiswerken staan te boek als 'archeologisch waardevol gebied'. Vanaf het einde van de 18e eeuw krijgt het plangebied een industriële bestemming, als er een houtzaagmolen met bijbehorende gebouwen en infrastructuur wordt gebouwd.
Voordat de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, was het straatniveau aan weerszijden van de Westervoortsedijk tot aan de kruin van de (voormalige) dijk opgehoogd, de molen-, vesting- en sluisresten met een metersdik pakket grond afdekkend. Toen bevond zich in het plangebied de CAMIZ-zuivelfabriek, vanaf 1927. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is in Arnhem zware strijd geleverd, met name rondom de huidige John Frostbrug. Ook van deze periode zijn veel archeologische resten te verwachten, evenals vermiste soldaten. De archeologie van de Tweede Wereldoorlog staat de laatste jaren volop in de aandacht en juist voor Arnhem is dit een essentiële tijdlaag.
Men name vanwege het industriële verleden zal de bodem in het plangebied plaatselijk flink zijn aangetast. Anderzijds zal vanuit de ophogingspakketten voor de oudste perioden ook een conserverende werking zijn uitgegaan. De grotendeels hoge archeologische verwachting zal door deze situatie plaatselijk gedifferentieerd zijn.
Conclusie
Het plangebied heeft een grotendeels hoge archeologische verwachting. Eventuele archeologische waarden van vóór 1500 hangen samen met de aanwezigheid van een Rijnoeverwal, daar waar resten van molenindustrie uit de late 18e en 19e eeuw concreet zijn. Mogelijke vestingresten met een sluiscomplex in het westelijke deel van het plangebied vormen een archeologisch waardevol gebied. In het gehele plangebied zijn sporen uit de Tweede Wereldoorlog te verwachten.
De zones die een hoge archeologische verwachting hebben dan wel als archeologisch waardevol gebied zijn aangemerkt, dienen op de plankaart te worden opgenomen. Omgang hiermee dient in de regels van het bestemmingsplan te worden geborgd. Voor zones met een hoge archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemverstorende werkzaamheden >200 m2 en die daarbij ook dieper dan 40 cm-huidig maaiveld reiken, daar waar in archeologisch waardevolle gebieden 50m2 en 40 cm-huidig maaiveld als grenzen gelden. Met name resten uit de Tweede Wereldoorlog zijn door hun ligging boven de in het plangebied aanwezige ophogingen kwetsbaar voor ingrepen. Een uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart is hierboven opgenomen (afbeelding 4.2).
![]() |
Figuur 4.2 Archeologische verwachtingskaart |
Cultuurhistorische karakteristieken
(Cultuur)landschappelijk
Van oudsher behoort het plangebied tot het uitgestrekte Arnhemse Broek, hetgeen een verwijzing vormt naar de lage ligging en natte omstandigheden. Uit kaartmateriaal blijkt dat het Broek door deze gesteldheid een leeg en kaal gebied was, eigenlijk alleen geschikt voor het weiden van vee en hooiland. Vandaag de dag ligt het plangebied op poldergrond en grenst aan het rivierenlandschap. Tot de oudste structuren behoren de Westervoortsedijk, eertijds de Weg naar IJsseloord of Zevenaar genoemd, en de Broekstraat. Kaartmateriaal toont voor het westelijke deel van het plangebied de afwatering van de Rietebeek, een gemodificeerd restant van de 17e-eeuwse omwallingsgracht. Deze omwalling is in de 19e eeuw gesloopt om plaats te maken voor een singel/wandelroute. Voor de afwatering van de Rietebeek bevond zich in de Westervoortsedijk een sluis. De archeologische waarnemingen van 2006 kunnen met deze situatie in verband worden gebracht.
Militair-historisch
Het gebied ligt in de directe omgeving van de John Frostbrug die westelijk van het plangebied ligt. De John Frostbrug werd in het tweede kwart van de 20e eeuw gebouwd en maakte 'de sprong over de rivier' mogelijk. Al voor de oorlog, maar vooral daarna volgde stedelijke ontwikkeling aan de zuidelijke zijde van de Rijn.
Hier vond in 1944 de Slag om Arnhem plaats. In september 1944 werd bij een poging van de geallieerden om de Arnhemse Rijnbrug te veroveren een groot deel van het stadshart van verwoest. De slag om Arnhem werd verloren en bevolking van de stad en een groot deel van de Betuwe werd door de Duitse bezetter geëvacueerd.
Architectuurhistorisch en bouwhistorisch
Kort na 1797 ontstond in het plangebied de eerste industrie: de houtzaagmolen De Vijt (paltrokmolen). De molen stond op een eilandje in een waterpartij die in verbinding stond met de afwatering van de Rietebeek, die op zijn beurt weer in verbinding stond met de Rijn. Op die wijze konden boomstammen per houtvlot worden aangevoerd.
In 1891 verwoestte een brand de molen en werd een moderne stoomhoutzagerij gebouwd. Een gedeelte van deze industrie werd in 1905 door de gemeente aangekocht om een elektriciteitscentrale te realiseren. Deze kwam in 1906/1907 gereed, in het zuidelijke deel van het plangebied. In deze tijd werd ook de Nieuwe Kade aangelegd, als verlenging van de Rijnkade. Hierop sluit de Badhuisstraat aan, vernoemd naar een zweminrichting aan de Rijnkade en gebouwd in de eerste helft van de 20e eeuw. De Ooststraat bestond reeds, als onderdeel van het Plan Heuvelink uit de jaren '50 van de 19e eeuw. In 1927 breidde zich de ten noorden van de Westervoortsedijk gelegen zuivelfabriek CAMIZ (Coöperatieve Arnhemse Melkinrichting en Zuivelfabriek) zich tot in het plangebied uit. Zowel de zuivelfabriek als de elektriciteitscentrale raakten tijdens oorlogshandelingen in 1944 zwaar beschadigd. Hierna volgde een wederopbouw- en vernieuwingsproject voor de zuivelfabriek, waarvoor in 1949 de eerste steen werd gelegd. Tussen 1949 en 1955 kwam het hele plangebied in handen van de zuivelfabriek, na sloop van de oude elektriciteitsfabriek bebouwing. In de loop van de jaren '60 van de vorige eeuw ging CAMIZ samen met VeCoMi (Verenigde Coöperatieve Melkindustrie). Zij gingen op hun beurt in 1972 weer op in Coberco. Sindsdien wordt met betrekking tot het plangebied gesproken van de Coberco-gebouwen. Het plangebieddeel ten westen van de Ooststraat ligt buiten dit complex. In circa 2008 zijn een aantal gebouwdelen van het historisch complex gesloopt. Op de overgebleven bebouwing is daarom aan enkele zijden de 'zaagsneden' van de sloop zichtbaar. Afbeelding 4.3 en de luchtfoto 2008 (in paragraaf 2.3) tonen de situatie tot circa 2008.
Waardering
Historisch-bouwkundige objecten
Met het Cobercocomplex zijn in het plangebied cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedebouwkundige/situationele waarden aanwezig (zie afbeelding 4.3). Het complex markeert een belangrijk moment in de geschiedenis van de zuivelindustrie in de regio (cultuurhistorische waarde). De bebouwing met name langs de Westervoortsedijk (bouwdelen A en B, en de hierop aansluitende delen C en E, inclusief de schoorsteenpijp D) heeft architectuurhistorische waarde. De bebouwing is een ontwerp van de bekende Arnhemse architect G. Feenstra en is vormgegeven in traditioneel-zakelijke trant. De bouwdelen dateren uit de Wederopbouwperiode 1949-1957 en voornamelijk de schil van de bouwdelen zijn in redelijke staat bewaard gebleven. Interieurs, tegelwerken en dergelijke zijn grotendeels niet meer intact door vernieling. De kalkstenen reliëfs in de voorgevel uit 1954 hebben hoge kunsthistorische waarde. Qua stedenbouwkundige waarde zijn de markante hoofdvormen, karakteristieke gevelindelingen en materiaalgebruik van groot belang voor het straatbeeld aan de Westervoortsedijk en vormt de schoorsteen een markant element.
De voormalige drukkerij aan de Nieuwe Kade 2 (K) heeft door zijn markante hoofdvorm, karakteristieke gevelindelingen en het materiaalgebruik voor de Nieuwe Kade een beeldbepalende waarde. Het vormt hier een van de weinige relicten van de historische kadebebouwing. Qua cultuurhistorische waarde is het van middenkwaliteit vanwege de vele wijzigingen in de loop der jaren.
Historisch-ruimtelijke structuren
Uit de middeleeuwse periode/17de eeuw resteert als meest herkenbare element het tracé van de Westervoortsedijk, hoewel het westelijk deel hiervan wel enige veranderingen heeft ondergaan. De Ooststraat is in het derde kwart van de 19de eeuw ontstaan; de Badhuisstraat en Nieuwe Kade werden in het begin van de twintigste eeuw aangelegd.
Stedenbouwkundige waarde heeft de ligging van het plangebied aan de singelstruktuur en nabij de John Frostbrug. De brug zelf is een rijksmonument sinds 2010. De brughoofden zijn bovendien gemeentelijk monument. Deze statussen zijn toegekend o.a. omdat de brug een beeldmerk is voor de stad en het geheel cultuurhistorische waarde heeft. Bijzonder is ook dat de brug een voorbeeld is van de bruggenbouw uit de tweede kwart van de 20e eeuw. Het westelijk deel van het plangebied heeft cultuurhistorische betekenis vanwege de historische gebeurtenissen in het kader van de Slag om Arnhem.
![]() |
Afbeelding 4.3. Cultuurhistorische waardenkaart Cobercoterrein |
Conclusie en aanbevelingen
In het plangebied zijn relevante cultuurhistorische objecten en structuren aanwezig. De bovengenoemde cultuurhistorische waarden moeten in het bestemmingsplan worden gehandhaafd en beschermd.
De bouwdelen A tot en met E van het Cobercocomplex zijn beschermenswaard (potentieel) monument vanwege de cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waardevolle objecten dienen (overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 2 sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening) in een bestemmingsplan adequate te worden toegelicht en beschermd. In dit bestemmingsplan worden bovenstaande objecten met een functieaanduiding aangewezen als 'cultuurhistorisch waardevol'. Dit betekent dat deze objecten niet zonder omgevingsvergunning gedeeltelijk of geheel gesloopt kunnen worden. Een vergunning kan alleen worden verleend indien zorgvuldig wordt omgegaan met de cultuurhistorische elementen (zie ook paragraaf 5.3.4).
Verder dient bij de planonwikkeling rekening gehouden te worden met de ligging van het gebied aan de singelstructuur van Arnhem. Er liggen kansen om de John Frostbrug en haar directe omgeving (beter) beleefbaar te maken. Dit voegt betekenis toe, gezien de historische gebeurtenissen van internationale betekenis (Slag om Arnhem).
![]() |
|
Afbeelding 4.4. Bouwdelen Coberco-terrein |
De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor de stad, waar de kans reëel is dat door verdere verdichting en verharding van het oppervlak de mate van opwarming toeneemt (oranje gebied op Hitte-attentiekaart). Voor het bestemmingsplangebied Cobercoterrein betekent dit:
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen en Groen - Park en de Verkeersbestemmingen.
Per bestemming wordt ingegaan op:
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. In dit bestemmingsplan is het Rijngemaal aan de Ooststraat alszodanig bestemd. In het geldende bestemmingsplan 'Kadestraat' was het Rijngemaal al als 'Openbare nutsvoorziening' bestemd. Voor de recente nieuwbouw van het Rijngemaal is afgeweken van het geldende bestemmingsplan. De nieuwe situatie is in dit bestemmingsplan vastgelegd.
Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.
Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Gemengd' (artikel 5). Deze bestemming geldt voor het terrein van de voormalige zuivelfabriek. De aanwezige bebouwing is door middel van een bouwvlak en een maximumbouwhoogte positief bestemd.
De bestemming 'Gemengd' maakt creatieve bedrijven met een maximum van 750 m2 bvo en ateliers, expositieruimten en kunstgaleries. In de begripsbepaling wordt nader aangegeven wat onder creatieve bedrijven wordt verstaan. Er is voor deze bestemming gekozen omdat dit past binnen de visie die is ontwikkeld voor Centrum Oost. Daarin is aangegeven dat dit gebied moet worden ontwikkeld tot een gemengd woongebied. Dit is ook vertaald in het Stedenbouwkundig Plan voor het Cobercoterrein (uit 2008) en in het ontwerp-bestemmingsplan 'Coberco' uit 2010. Hierin is de bestaande fabriek ook bestemd als 'gemengd-1' en binnen deze bestemming waren ook creatieve bedrijven, ateliers, expositieruimten en kunstgaleries toegestaan.
Het oude ontwerp-bestemmingsplan 'Coberco' maakte ook kantoren (tot 750 m2 per bedrijf) mogelijk en horeca (waaronder een hotel met maximaal 50 kamers). Beide functies worden nu niet mogelijk gemaakt. Er is binnen de gemeente Arnhem geen behoefte meer aan nieuwe kantoren (zie paragraaf 3.7.1).
Naast de creatieve functies zijn ook een sportschool, kinderdagverblijf en dienstverlenende bedrijven mogelijk in de bestaande fabriek. Deze functies passen goed op deze locatie aan de rand van de binnenstad en langs een radiaal. Ook een restaurant (horeca-B) is mogelijk. Een restaurant past volgens het horecabeleid langs de stedelijke radialen en kan een aantrekkende functie hebben voor dit gebied. Het kan tevens de aantrekkelijkheid van het onbebouwde gebied vergroten als impuls voor toekomstige ontwikkelingen op het etrrein.
Een groot deel van de locatie ligt feitelijk braak en wordt niet gebruikt. Deze situatie is ontstaan vanwege de vertraging van de herontwikkeling. Het deel van de gronden dat braak ligt, wordt niet gebruikt en heeft feitelijk geen functie. Er is gekozen dit ook te bestemmen als 'Gemengd' om aan sluiten bij de bestemming van de rest van het terrein (zie ook paragraaf 2.3).
De nog bestaande fabrieksbebouwing is cultuurhistorisch waardevol (zie paragraaf 4.9). Om deze waarden te beschermen is een functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen. De bebouwing waarvoor deze functieaanduiding geldt, mag niet zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk worden gesloopt. Een omgevingsvergunning voor slopen kan worden verleend indien er is aangetoond dat de sloop geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouwhistorische waarden van de opstallen.
Het gebouw op de hoek van de Nieuwe Kade en de Badhuisstraat (winkel met kunstenaarsbenodigheden) is bestemd als 'Detailhandel' (artikel 4). Binnen de deze bestemming zijn winkels met opslag toegestaan.
Er is een functieaanduiding opgenomen om de bestaande woning positief te bestemmen.
In het plangebied is weinig groen aanwezig. Alleen tussen de Ooststraat en de John Frostbrug is een strook groen. Dit groen maakt deel uit van het groen langs de Singel en moet straks onderdeel gaan uitmaken van het Oostplein. Dit groen is bestemd als 'Groen - Landschap en park' (artikel 6).
De bestemming 'Groen - Landschap en park' is een zwaardere bestemming dan de bestemming 'Groen' vanwege de landschappelijke functie die dit gebied heeft. Aan deze bestemming is omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschap en park' is geen bebouwing toegestaan. Er is wel een afwijking mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om bebouwing die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 4 meter.
De bestemming verkeer is opgedeeld in een drietal 'sub-bestemmingen' te weten:
Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Verkeer - Wegverkeer
De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn vier dubbelbestemmingen opgenomen:
In het plangebied liggen drie hoofdleidingen voor het transportriool. Deze leidingen zijn primair bestemd als rioolleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor de zone van deze leiding zijn beperking van bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is bij recht allen mogelijk als het vervanging of vernieuwing betreft. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden in en aan de grond.
In het westen van het plangebied ligt een overstortriool. Dit riool fungeert vanaf de Lauwersgracht ook als beekriool (de St. Jansbeek stroomt door dit riool). Om deze ondergrondse beek te beschermen is de bestemming "Leiding - Water" hier opgenomen. Deze bestemming bestemd de gronden primair voor watergang. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergschikt. Voor de zone boven en om de watergang zijn beperkingen voor de bouwmogelijkheden opgenomen om de loop van de beek niet aan te tasten.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingskans geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.
De Nieuwe Kade grenzend aan het Coberoterrein heeft een beschermingszone. Deze beschermingszone valt binnen dit bestemmingsplan. Voor de beschermingszone is de Keur van het waterschap van toepassing. De waterkering wordt in dit artikel primair bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Dit om de bescherming van de waterkering te garanderen.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Het bestemmingsplan 'Cobercoterrein' is beheermatig van aard. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt geen kosten met zich mee. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan achterwege gelaten worden.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn IJssel. Naar aanleiding van hun reactie is het bestemmingsplan op een aantal punten gewijzigd.
Daarnaast is de eigenaar van het terrein, Coberco Kwartier Beheer BV, geïnformeerd over dit bestemmingsplan. De opmerkingen van de eigenaar heeft ook geleid tot kleine wijzigingen.
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Cobercoterrein' heeft vanaf 20 juni 2013 gedurende een periode van zes weken terinzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend door Coberco Kwartier (eigenaar Cobercoterrein). CobercoKwartier was het niet eens met een beheerbestemmingsplan omdat zij het terrein graag volledig wilde herontwikkelen. Na overleg heeft het college Coberco Kwartier de mogelijkheid gegeven alsnog met een haalbaar ontwikkelplan te komen. Dit is niet gelukt.
Coberco Kwartier heeft op 2 april 2015 in overleg met de gemeente de exploitatieovereenkomst ontbonden en zij zullen de gronden terug leveren aan de oorspronkelijke eigenaar (Friesland Campina). Tevens heeft Coberco Kwartier een brief gestuurd (d.d.: 16 april 2015) waarmee ze hun zienswijze intrekken.
Het bestemmingsplan 'Cobercoterrein' is op 26 mei 2015 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.