direct naar inhoud van 5.2 Milieu- en omgevingsaspecten
Plan: Bestemmingsplan Alteveer - Beethovenlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.787-0201

5.2 Milieu- en omgevingsaspecten

5.2.1 Geluid

De Wet geluidhinder stelt dat er bij een fysieke wijziging van de weg een reconstructie onderzoek in de zin van de Wet geluidhinder uitgevoerd moet worden. Er is sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder als de geluidbelasting met meer dan 1,5 dB toeneemt en als deze geluidbelasting uiteindelijk meer dan 48 dB bedraagt. Echter de wijzigingen in voorliggende plan zijn zo minimaal dat een akoestisch onderzoek achterwege is gelaten. De planologische wijzigingen hebben geen effect op de verkeerstromingen. Ook eventueel onderzoek geluidshinder in verband spoorwegverkeer, industrielawaai en van bedrijven is in het plangebied niet aan de orde.

De planologische wijzigingen zijn zo minimaal dat deze buiten beschouwing zijn gelaten.

Conclusie.

Door de ingrepen zal de huidige akoestisch situatie niet gewijzigd worden. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.2.2 Hinder

Het gaat hier om een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van een herinrichting van de openbare ruimte. Vanuit hinder zijn er geen beperkingen.

Conclusie.

Vanuit het aspect hinder zijn er geen beperkingen voor de realisatie van het plan.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De voorgenomen ingrepen voor zover relevant voor het aspect luchtkwaliteit zijn van verkeerskundige aard. Het betreft de aanleg van extra parkeerplaatsen. De planologische ontwikkelingen zorgen echter niet voor een extra verkeerstoename. De verkeersstructuren blijven gehandhaafd. De kleinschalige wijzigingen zullen 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in het plangebied.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.2.4 Externe veiligheid

Binnen het plangebied is geen sprake van risicovolle activiteiten. Buiten het plangebied ligt er langs de Schelmseweg een ondergrondse aardgasleiding en bevindt zich op de locatie Apeldoornseweg 300 een LPG-tankstation. Risicocontouren van beide inrichtingen liggen buiten het plangebied. Het gaat hier om een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van een herinrichting van de openbare ruimte. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor het groepsrisico. Een verantwoording hiervan is niet van toepassing.

Conclusie.

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen beperking voor de realisatie van het plan.

5.2.5 Groen en ecologie

Bestaande situatie

In het plangebied liggen drie plantsoenen (gazon) met heesters en bomen. Deze plantsoenen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1081 m2. De plantsoenen behoren tot het flexibel groen. In het westelijke plantsoen staat een trafohuis. De heesters om het trafohuis bieden een leefgebied (onder andere schuilen) voor vogels en kleine zoogdieren.

Ontwikkelingen

Het project komt voort uit het programma Buiten Gewoon Beter (BGB) Alteveer. De groenbalans voor het bestemmingsplan is dus onderdeel van de groenbalans van het plangebied van BGB Alteveer. Voor het realiseren van de parkeerplaatsen zal een deel van het meest westelijke plantsoen worden verwijderd. De aanwezige bomen en heesters worden in de nieuwe inrichting gehandhaafd. Daarnaast wordt het plantsoen aan de noordzijde uitgebreid. De totale oppervlakte van de nieuwe plantsoenen bedraagt 1035 m2. Dit betekent een afname van het oppervlakte groen van 46 m2. Deze afname is gevolg van de recente bouw van het appartementencomplex op de hoek van de Beethovenlaan en de Sweelincklaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.787-0201_0008.png"

Figuur 8: Groenbalans.

Conclusie

Het aspect groen en ecologie vormt geen beperking voor de realisatie van het plan. Hoewel de groenbalans is licht negatief is worden er geen verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet overtreden, wanneer de zorgplicht in acht wordt genomen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische hoofdstructuur of Natura 2000 gebieden. Als algemene aanbeveling geldt - en deze is overgenomen in het bestemmingsplan - dat het groen dat wordt gerealiseerd als 'Groen' wordt bestemd. In artikel 4 lid 1 is aangegeven dat de gronden ook bestemd zijn voor speel- en ontmoetingsvoorzieningen.

5.2.6 Bodem

In opdracht van de gemeente Arnhem heeft onderzoeksbureau MWH bv uit Arnhem een verkennend bodem- en infiltratieonderzoek uitgevoerd in de wijken Alteveer en Cranevelt in Arnhem (projectnummer: M10B0264; datum: 10 december 2010, zie bijlagen bij toelichting). Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied geen verdachte locaties aanwezig zijn. Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek in de wijk Alteveer zijn langs het riooltracé handboringen uitgevoerd tot een diepte van 0,5 m beneden de onderkant van de rioolbuis. De gemiddelde diepte van het riool bevindt zich op 2,5 m-mv. De graaf werkzaamheden vinden plaats tot 3,0 m-mv. De boringen zijn daarom doorgezet tot 3,5 m-mv. De boringen zijn aan weerszijden zo dicht mogelijk naast de rioolbuis geplaatst (max. 0,5 meter uit de buis). De onderlinge afstand tussen de boringen is circa 25 tot 50 meter. Uit de boringen is iedere 100 a 150 meter een mengmonster samengesteld. Het chemische onderzoek heeft plaatsgevonden op de bodemlagen rond de rioolbuis (RG), de bodem direct onder de fundering of de bovengrond (BG) en de overige bodemlaag tot de rioolbuis (TG). Ten behoeve van het rioolonderzoek zijn de boringnummers 101 t/m 152 gebruikt. In het plangebied zijn vier boringen geplaatst, waarvan één boring tot een diepte van 1,5 m-mv, twee boringen tot een diepte van 3,5 m-mv en één infiltratieboring tot een diepte van 5,0 m-mv. Ten aanzien van deze boringen wordt geconcludeerd dat er geen verontreinigingen zijn geconstateerd. Verder is op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal en nagenoeg geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Aanbevolen wordt om tijdens grondwerkzaamheden alert te zijn op een eventuele onvoorziene verontreiniging van de bodem. Indien vrijkomende grond elders wordt hergebruikt kunnen partijkeuringen conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk zijn om de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden van de grond vast te stellen.


Conclusie

De milieuhygienische kwaliteit van de bodem vormt geen beperking voor de realisatie van de plannen.

5.2.7 Conventionele explosieven

Om te beoordelen of de locatie verdacht is voor conventionele explosieven (CE) is de kansenkaart uit de handleiding 'Omgaan met conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog binnen de gemeente Arnhem' (zie bijlagen bij toelichting) geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied de kans op aantreffen van conventionele explosieven verhoogd is.

Uit een aanvullend onderzoek (naoorlogs onderzoek) door de gemeente Arnhem (zie bijlagen bij toelichting) blijkt dat op de luchtfoto van 1949 de wegen aanwezig zijn en het gebied bebouwd is. Het riool is aangelegd rond 1947-1948. De bebouwing heeft dus plaats gevonden rond 1947-1948. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de grond naoorlogs is geroerd.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande zijn geen extra maatregelen met betrekking tot conventionele explosieven noodzakelijk.

5.2.8 Water

Bestaande situatie

Grondwater

Het maaiveld in het plangebied ligt rond de 70 m +N.A.P. terwijl het grondwater zich op circa 20 m +N.A.P. bevindt. Binnen het plangebied is dan ook sprake van een (zeer) diep voorkomend grondwater. In de bodem kunnen leemlagen voorkomen waardoor het grondwater lokaal hoger aanwezig is dan op voorhand mag worden aangenomen Ondiep voorkomende leemlagen zijn bij grote aaneengesloten platen van groot belang als voeding van open water, maar kunnen op kleine schaal van groot belang zijn voor lokale flora en fauna.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Riolering

De wijk Alteveer waar het plangebied onderdeel van uitmaakt is gemengd gerioleerd. Dat wil zeggen dat afvalwater en hemelwater in één buis wordt afgevoerd naar het rioolgemaal en uiteindelijk de afvalwaterzuiveringsinstallatie. In BGB-Alteveer wordt vanuit duurzaamheid regenwater waar mogelijk afgekoppeld van dit gemengde riool en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem.

Nieuwe situatie

Grondwater

Vanuit het bijgevoegde onderzoek van MWH van 10 december 2010 ('Verkennend bodem- en infiltratieonderzoek BGB Alteveer en Cranevelt te Arnhem') blijkt dat binnen het plangebied geen ondiepe leemlagen voorkomen die nadelige effecten kunnen ondervinden van de voorgenomen aanpassing.

Oppervlaktewater

Ook in de nieuwe situatie komt geen oppervlaktewater voor.

Riolering

In hetzelfde onderzoek van MWH zijn ook infiltratiemetingen uitgevoerd. Uit deze metingen blijkt dat de bodem ter hoogte van het plangebied geschikt is voor infiltratie. Indien mogelijk moet het hemelwater afgekoppeld worden van het bestaande gemengde rioolstelsel.

5.2.9 Archeologie en cultuurhistorie
5.2.9.1 Archeologisch vooronderzoek

Ten behoeve van de herinrichting van de Beethovenlaan heeft ADC ArcheoProjecten in april 2012 een bureau-onderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. (ADC Rapport 3063; datum: 5 juni 2012, zie bijlagen bij toelichting).

Bureau-onderzoek

Op basis van het bureau-onderzoek worden aan het maaiveld gestuwde fluvioperiglaciale afzettingen verwacht. In deze afzettingen kunnen archeologische resten worden verwacht uit perioden vanaf het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Indien geen sprake is van terreinophogingen, worden vondsten in de eerste circa 0,30 m -mv verwacht. Archeologische sporen worden tot een diepte van circa 0,50 m -mv verwacht. De infrastructurele ingrepen (aanleg wegen, kabels en leidingen) in het recente verleden en de aanwezigheid van bos tot in het begin van de 20e eeuw hebben geresulteerd in bodemverstoring. Tot hoe diep deze verstoring reikt, is tot op heden onbekend.

Inventariserend veldonderzoek

Teneinde deze verwachting te toetsen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het booronderzoek heeft aangetoond dat de onderste aangeboorde laag uit matig grof, zwak siltig en grindig zand, dat geelgrijs tot oranjerood van kleur bestaat. Dit pakket is geïnterpreteerd als deel van de gestuwde pleistocene formaties. Alleen ter plekke van de boringen 2 en 5 ging dit pakket over naar een pakket matig tot zeer fijn zand met leemlagen. Dit pakket betreft mogelijk verspoeld dekzand. Vanaf gemiddeld 0,35 m –mv is een scherpe grens zichtbaar naar een pakket zwak siltig en matig humeus zand. Dit pakket is waargenomen tot aan het maaiveld en betreft de bouwvoor. Tijdens het booronderzoek is geen podzolering aangetroffen, maar een verstoord bodemprofiel. De grens van de bouwvoor naar de C-horizont is als scherp gekenmerkt.

Conclusie

De kans op intacte archeologische resten wordt door de bodemverstoringen, zoals de aanleg van de wegen, kabels en leidingen, klein geacht. Op basis van de resultaten van het bureau- en het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

5.2.9.2 Cultuurhistorie

In het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Daarnaast kent het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie

De voorgenomen ingreep heeft gevolgen voor cultuurhistorische waarden in het plangebied of de nabije omgeving.