Plan: | Bestemmingsplan Oude Huissenseweg - Ir. Molsweg |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.733-0501 |
Onderzoek
Het plangebied ligt in het Oost-Nederlandse rivierengebied, in een zone met strangen en restgeulen. Ter plaatse zijn de voorgangers van de huidige Rijn en later (in de Vroege Middeleeuwen) ontstane IJssel actief geweest. In de diepere ondergrond zijn grove grindafzettingen te verwachten. Deze hangen samen met de Rijnloop gedurende de IJstijd. Door een gebrek aan vegetatie kon de rivier in een brede vlakte met meerdere vertakkingen krachtig stromen. In het Holoceen (vanaf 10.000 v. Chr.) veranderde dat. Het klimaat werd warmer, de vegetatie nam toe, het Noordzeebekken liep vol en rivieren gingen meanderen. Bij overstromingen zette de rivier op de oevers zand af; in de loop van de tijd slibde dit zand op tot hoge zandlichamen, de zogeheten oeverwallen. Verder weg van de rivier werden in natte, komvormige laagten de fijnere kleideeltjes afgezet. Deze zones worden als “komgebieden” aangeduid. Bij grote rivierbochten kan een rivier, om de kortste route te zoeken, door zijn eigen oeverwallen heen breken waardoor een rivierbocht afgesneden raakt. Deze bocht wordt niet meer rechtstreeks met rivierwater gevoed en verandert in een restgeul. Door dichtslibbing van de bedding verlandt een rivier na verloop van tijd. De dichtgeslibde geul en oeverwallen manifesteren zich dan als een kronkelende rug in het landschap; dat effect wordt versterkt door klink van omringende grond.
Bovengenoemde processen zijn bepalend geweest voor de ondergrond van het plangebied. Oeverwallen van restgeulen en stroomruggen werden in de Pre- en Protohistorie, maar ook gedurende de Middeleeuwen, uitgekozen voor bewoning. Enerzijds had dit te maken met de hoge ligging; anderzijds betekende de zavelige ondergrond een goede bodem voor landbouw en was vers water nabij aanwezig. Veel vindplaatsen in het Oost-Nederlandse rivierengebied liggen op oeverwallen en stroomruggen, daarbij lintvormige structuren vormend. Nabij het plangebied liggen aan de Huissense zijde een aantal terpen of wierden: boerderijlocaties op een kunstmatige ophoging. Het handelt hier om boerderijlocaties met de namen: “Hut oft Warnsman”, “Grutershaus”, “Seveners Bowhuss” en “Landaan”. In het plangebied, ter hoogte van het zuidelijke deel van de busbaan, wordt een redoute verwacht. Dit is een veldschans, bestaande uit een aarden verschansing die aan alle kanten even sterk is. Verschansingen van steen zijn ook mogelijk; de bouw van redoutes was met name in de 17e eeuw populair. Het kan niet uitgesloten worden dat zich binnenin de redoute kleinschalige bebouwing bevond. Aan de Arnhemse zijde ligt in de directe omgeving van het plangebied een oude boerderijlocatie die in ieder geval teruggaat tot het begin van de vorige eeuw en mogelijk ook tot terpbewoning kan worden gerekend. Noordoostelijk grenzend aan het plangebied ligt een sluislocatie.
Vanwege de geomorfologische situatie en de directe omgeving van het plangebied, geldt een middelhoge archeologische verwachtingskans. Ter hoogte van de terpen geldt aan de Huissense zijde een hoge archeologische verwachtingskans. Hier is echter ook opgeworpen grond aanwezig, samenhangend met een voormalige stortlocatie.
Conclusie
Gezien de archeologische verwachting van het plangebied moet bij diepreikende bodemingrepen en bodemverstoringen rekening worden gehouden met archeologisch onderzoek, met name ter hoogte van de redoute. De stappen van de Archeologische MonumentenZorg (AMZ)-cyclus moeten hierbij gevolgd worden. Deze stappen zijn: a) bureauonderzoek, b) booronderzoek, c) proefsleuvenonderzoek en d) opgravingen. De stap van het bureauonderzoek moet bij archeologie-bedreigende werkzaamheden uitgevoerd worden; de overige stappen alleen indien uit het vooronderzoek blijkt dat vervolgonderzoek noodzakelijk is en waardevolle resten niet behouden kunnen blijven.
Indien de bodemverstoringen niet dieper reiken dan de bouwvoor, dan is de inschatting dat de werkzaamheden niet bedreigend zijn voor eventueel aanwezige, archeologische waarden. Normaliter wordt voor de bouwvoor een dikte van 0,3 m aangehouden, maar aangezien het hier wat de Huissense zijde betreft ook gaat om een voormalige stortlocatie, zal de bouwvoor lokaal dikker zijn. Wordt de bodem dieper dan de bouwvoor/stortlagen verstoord, dan geldt de onderzoeksplicht. Ter hoogte van de redoute moet in dat geval maatwerk worden verricht; elders geldt dat verstoringen >100 m2 voorafgegaan moeten worden door onderzoek.
De locatie betreft een voormalige stortplaats. De dikte van de deklaag ter plaatse van de stortlocatie is gemeten en hieruit blijkt dat het volgende.
Omdat de geplande busbaan in ophoging wordt gerealiseerd en het grondverzet over het algemeen beperkt zal blijven tot <0,3 m-mv is voor het project verder geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.